Uit de practijk [Feb. 1914. bij het verrichten van den schuinschen marsch het voordeel verkregen, dat gedurende die geheele verplaatsing bij goede uitvoering een doel van slechts zeer geringe afmeting (n.l. de flank der brigade, d.i. 2 Meter) voor een eventueelen vijand zichtbaar zou kunnen zijn. Wel is waar zal practisch, vooral in verband met de punten 112 en 87, die diepte wel meer worden, maar toch stellig veel geringer, dan wanner 2 maal met rotten van directie veranderd wordt, wat bovendien in strijd zou zijn (zie boven) met het bepaalde: „langs den kortsten weg." Deze laatste bepaling zou dus wellicht verschil van opvatting over de uitvoering daarvan kunnen doen ontstaan. Zegt men, dat met de uitdrukking „langs den kortsten weg" vrijheid van handelen is ge laten en dat deze niet mag worden beperkt, en wordt daarmee be doeld: geen flankmarsch, geen schuinsche marsch, maar eenvudig langs den kortsten weg, dan zou dit alleen mogelijk zijn bijv. op een waarschuwing, als: „volgen" of iets dergelijks. Maar de brigade staat nog gesloten en er wordt dus alleen gewerkt op w. cos gevolgd door u. cos. En waar nu toch de schuinsche marsch steeds eenig en alleen den korsten weg aanwijst en de commando's voor de uitvoering daarvan reeds bestaan, ware de uitdrukking „langs den kortsten weg" voor wat betreft het oplossen in gesloten brigades van uit de in flankformatie stilstaande of marcheerende sectie n. h. v. beter te vervangen door positief voor te schrijven: „middels een schuinschen marsch". Punt 111, het verspreiden van de gesloten sectie behandelende, geeft feitelijk een combinatie van bewegingen, omschreven in de punten 107 en 110. De laatste alinea van punt 106 slaat blijkens de omschrijving van de uitvoering van punt 111, voor wat de beweging uit de flankformatie betreft, ook op dit punt; immers: „de achterste brigade wordt door haren ct. met snellen pas en langs den kortsten weg naar de in het c°. aangegeven zijde geleid en, in de aangegeven lijn gekomen, verspreid", waaruit volgt, dat behalve de punten 107, 108 en 109, ook punt 111 en de slotalinea van punt 106 zou moeten zijn genoemd. Bovendien zijn ook op dit punt de opmerkingen, gemaakt naar aanleiding van die slotalinea en van punt 107, hier van toepassing. 151

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 63