Feb. 1914.] Mijne brochure in het „Marineblad".
vrij langdurigen diensttijd als vrijwilliger bij de zeemacht achter
den rug zullen hebben. De Redactie acht het noodig, dat dit re
serve-personeel om slechts eenigszins geoefend te blijven, elk jaar
eenigen tijd zal moeten opkomen; dit schijnt mij overdreven toe,
waar de staatscommissie het opkomen van de zeemiliciens geduren
de drie jaar onnoodig acht.
Bovenstaande samenvattende, blijkt het dat er geen sprake kan
zijn te spreken van eene samengeraapte, totaal ongeoefende equipage.
Ook is het zeer goed mogelijk de in vredestijd aanwezige en be
schikbare bemanning van het opgelegde slagschip nog grooter te ma
ken, en dus het personeel van de 4 genoemde categorieën, dienende
tot aanvulling van de bemanning van dat slagschip, te verminderen.
Van bedoeld personeel, te zamen 25 a 30 offn, 125 Europeesche
en 100 Inlandsche minderen zou men ook een gedeelte kunnen bezi
gen, om bij mobilisatie de bemanning van de in vredestijd opgeleg
de torpedokruisers, torpedojagers en torpedobooten op de volle sterkte
te brengen. Voor 1 pantserschip, 2 torpedokruisers, 4 torpedobootjagers
en 3 torpedobooten, welke in vredestijd opgelegd zullen zijn, zal te
zamen eene oorlogsbemanning vereischt zijn van 64 offn, 881 Euro-
peesche en 703 Inlandsche minderen. De aanvulling zal dan slechts
een zeer klein deel vormen van de totale bemanning.
Wil men den invloed van eene aanvulling der equipage tot oor
logssterkte nog meer verminderen, dan zou men bedoeld aanvuliings-
personeel over de geheele scheepsmacht in Indië kunnen verdeelen.
Alsdan zal men op elk vaartuig slechts aanvullingspersoneel hebben
in eene verhouding tot de totale bemanning van
8 a 10% van de officieren (waaronde 5% afkomstig van de flot
tielje of opnemingsvaartuigen en 3 a 5% reserve- en gepensionneerde
officieren);
4°;o voor de Europeesche minderen en
7° o voor de Inlandsche minderen.
De reserve- en gepensionneerde officieren zullen wellicht in het ge
heel niet op de schepen in dienst gesteld behoeven te worden, wanneer
zij konden worden ingedeeld bij staven en diensten aan den wal, ter ver
vanging van actieve officieren, van daar naar de vloot over te plaatsen.
Omtrent de keuze der Zutpheneilanden tot vestiging van de vloot-
basis, in verband met eene afsluiting van Straat Soenda, spreekt de
96