Enkele beschouwingen naar aanleiding
van des Heeren F. J. C. van Harden=
broek's artikel „Proeve eener ver=
klaring van de afwijking van
het schot bij het schieten met
de bajonet op het geweer."
Het valt zeer zeker te loven, dat de Heer van Hardenbroek ge
tracht heeft het zoo moeilijke onderwerp omtrent de afwijking van
het schot bij het schieten met de bajonet op het geweer nader uit
een te zetten. Wanneer toch de gegeven verklaring aannemelijk is,
kan men trachten in verband daarmede de oorzaken van de waar
genomen uitkomsten zooveel mogelijk te elimineeren, waardoor na
tuurlijk de kans bestaat, dat betere resultaten zullen worden verkregen.
En juist van dit standpunt bekeken, heb ik het onderwerp, zooals
het door den schrijver behandeld is, met des te grooter aandacht gele
zen, want hoe meer wij er toe kunnen bijdragen om verbeteringen
in de schietuitkomsten te verkrijgen, hoe meer ik dat in het belang
van het leger acht, en wel omdat schieten nu eenmaal een werkzaam
heid is, waarop niet genoeg de aandacht, vooral in een staand leger
als het onze, gevestigd kan worden.
Het spijt mij echter, dat ik mij met verschillende zaken in hooger-
genoemd opstel niet kan vereenigen, zooals uit het ondervolgende
dan ook zal blijken.
Volgen wij dan den inhoud op den voet.
Schrijvers eerste conclusie, nl. dat bij het schieten met „bajonet op"
de terugstoot kleiner zal zijn dan bij het geweer zonder bajonet, omdat
onder deze omstandigheden de massa van het geweer grooter is en
dus de versnelling in achterwaartsche richting geringer, kan ik on
derschrijven.
Met wat er dan direct op volgt, kan ik echter niet medegaan. Wij
lezen daar toch
„Uit dit oogpunt beschouwd zou het schot niet lager, maar hooger
„moeten vallen.
„Is namelijk de versnelling van het geweer in achterwaartsche
„richting geringer, dan zal ook de afstand, die het geweer aflegt,
136