Mrt. 1914.] Boekbeoordeeling en -aankondiging. als halsbrekende toeren mochten gelden. Ze hebben het leger het zelfvertrouwen teruggegeven, dat zoo langzamerhand op Atjeh tus- schen al die posten en linies volkomen zoek was geraakt. Vermeldt de schrijver niet op bladz. 57 (deel 1), dat „hinderlagen, liefst nog wel van voltallige compagnieën, nacht op nacht tegen een binnendringen der vijandelijke benden van Koeta-Radja moes ten waken Dank zij het bezielend voorbeeld van zooveel eminente officieren van wie helaas al zoovelen op Peutjoet eene laatste rustplaats hebben gevonden is er een krachtig offensieve geest in onze troepen gekomen, waardoor ten slotte bereikt werd, dat nu van verzet nergens sprake meer is en voor elke zelfstandige opdracht, in welk terrein ook, patrouilles kunnen worden uitge zonden ter sterkte van slechts 1 brigade. Wellicht zou men een stap verder kunnen gaan en de huidige actie bevrijden van het knellende voorschrift, dat eene brigade niet voor verdere splitsing vatbaar is. Waar in de meeste streken verzet zoo goed als uitgesloten is, terwijl het opsporen van bendetjes van 2 tot 5 man een uiterst moeielijk en tijdroovend werk vormt, daar zou men bij eventueele splitsing eene veel grootere terreinstrook on veilig kunnen maken dan nu met geheele brigades mogelijk is. Ik meen, dat zulks niet in strijd is met het velddienst voorschrift, aangezien punt 298 spreekt van streken, waar de bevolking in verzet is tegen het wettig gezag. De schrijver eindigt zijn „Besluit" met de volgende woorden, welke we volkomen onderschrijven „van Atjeh '96 dagteekent de wedergeboorte van leger en koloniaal bezit." Het spreekt van zelf, dat ik slechts een vluchtig overzicht kon geven van het besproken werk, dat gelijk reeds werd vermeld meer eene getrouwe schildering van het gebeurde geeft dan criti- sche beschouwingen. Ik hoop er echter in geslaagd te zijn uwe belangstelling te wekken voor dit met zooveel toewijding bijeen verzameld feitenmateriaal, hetwelk eene aandachtige bestudeering ten volle waard is en bovendien op velerlei gebied zoo'n schat van gegevens bevat, dat ieder officier er zeker iets in vindt, dat hem zal interesseeren. Ik zou haast zeggen dat dit boek onmisbaar is voor al de op Atjeh aanwezige officieren en zeer zeker zal het goede diensten kunnen bewijzen bij kaderoefeningen en tactische oefeningen op de kaart te Koeta-Radja. Waar ons zoo langzamerhand de eigenlijke practijk in den steek laat, mag bestudeering der krijgsgeschiedenis, vooral voor hen, die het voorrecht hebben zich te bevinden op het terrein van het gebeurde zelf, zeker als een welkom hulpmiddel gelden om inzicht te verkrijgen in de oorlogvoering tegen eenen Inlandschen vijand. Maar ook zou ik dit boek wenschen in handen van onze civiele bestuurders, want wie met aandacht het verloop van dezen 40- jarigen krijg heeft gevolgd, die zal ook het wezen en de ziel van 282

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 100