Mrt. 1914.] Boekbeoordeeling en -aankondiging.
der pacificatie kan een ervaren bestuurder, die het vertrouwen der
bevolking heeft, de actie groote diensten bewijzen.
Eindelij kwijdt de kapt. Kruisheer op bladz. 288 ook enkele woorden
aan de in het afgeloopen jaar voorgevallen aanslagen op officieren
en ambtenaren: „Men noemt dat op zichzelf staande feiten, maar zij
bewezen toch, dat de Atjehers hunne liefhebberijen en eigenaardig
heden zoo maar niet in eens kwijt zijn, en dat men inzake rust en
orde niet al te optimistisch moet zijn".
Een ieder zal zich herinneren, hoe die op zichzelf zeer te
betreuren feiten in de pers zijn opgeblazen tot argumenten om
een afbrekend oordeel over den huidigen politieken toestand te
staven.
In de Locomotief van 17 December j. 1. komen van de hand
van zekeren D. (Damsté?) „Atjeh-beschouwingen" voor, waaruit wij
het volgende met instemming aanhalen:
„Stellig, de groote massa verkiest haar sawah's boven het pad
Gods als veld van actie; men hanteert liever de patjol dan het
zwaard; maar meteen erkent men zijn ongelijk, en de grootere recht
zinnigheid van hen, die het deel kozen van den oorlog. De algemeene
toestand is werkelijk goed, maar de geest onder de bevolking laat
nog te wenschen over, van ons standpunt bezien ten minste. Zulks
bewijzen de spontane aanslagen over zoo wijd gebied op ongeloovi-
gen ondernomen, nu hier, dan daar, zonder dat zulks geschiedt
ingevolge last of opdracht van wien ook. Geen onderverband bestaat
er tusschen al die gevallen, dan dat zij voortkomen, overal en altijd,
uit deze vaststaande overtuging, dat het dooden van ongeloovigen
is een Gode welgevallig werk, waarvoor onnoemelijk groot hemelsch
loon a contant wordt uitbetaald. Veel onderwijs, veel 2 X2 4zal
ook heilzaam werken".
Bij het bovenstaande meen ik echter de kantteekening te mogen
maken, dat tegenwoordig de doorsnee Atjeher het onnoemelijk groote
hemelsche, a contant betaalde loon, liever onaangetast laat, en meer
idee heeft in de met péngs gevulde schatkisten der ongeloovigen:
een practisch standpunt, dat hem ook zonder school is bijgebracht.
Dat er inderdaad nog enkele onderafdeelingen zijn, waar de geest
der bevolking nog niet is, zooals we dien gaarne wenschen, wie
zal het ontkennen? De aanslagen van den laatsten tijd kunnen echter
bezwaarlijk aangehaald worden om de gezindheid te peilen, daarvoor
zijn meerdere gegevens noodig. Die gezindheid teekent zich nog
het best af in de meerdere of mindere hulp, welke de bevolking aan
de nog aanwezige verzetslieden verleent. Het is echter een verblijdend
teeken dat het tot rust gekomen Atjehsche volk langzamerhand zelf
begint mee te werken aan eene volledige pacificatie.
Laten we daarbij dan bedenken, dat in 1896, dus 22 jaar na de
verovering van Kota-Radja, deze zelfde hoofdplaats nog in staat van
verdediging moest worden gebracht tegen een van alle kanten op-
284