Javaan en Amboinees. [Mrt 1914. buitenlandschen vijand zeker de voorkeur verdienen boven alle andere maatregelen, doch geheele verwijdering zal wel niet moge lijk zijn." Waar zulks op de K. M. Academie wordt onderwezen, mag men wel aannemen dat van hooger hand met deze meening wordt in gestemd. De majoor Geertsema Beckering schrijft in het I. M. T. No 3 1913 blz. 260. „Hoewel niet bekend met de motieven, die het „Legerbestuur er toe hebben geleid, over te gaan tot de invoering „van de gemengde Compagnie, vermeen ik, dat als voornaamste „beweegredenen kunnen worden beschouwd, de slechte uitkomsten „der werving van Europeanen, het verkrijgen van meer gelijkwaardige „eenheden en de verhooging van de gevechtswaarde van den Javaan- „schen soldaat en op blz: 261 Dat verschillende rassen in verband „met aard en karaktereigenschappen meer of minder geschikt zijn „voor den militairen dienst spreekt van zelf. Dat de Javaan met zijn „dociel karakter met zijn geringe neiging tot forsch optreden hierin „ten achter staat bij den vurigen Amboinees, dan wel bij den Euro- „peeschen soldaat is te velde steeds aan het licht gekomen." Ik meen nu voldoende aangetoond te hebben dat de Amboinees nog wel „haalt" bij den Javaan. Nu kan Bajonet echter van meening zijn, dat hij het niet met dat leerboek en niet met gezag hebbende personen behoeft eens te zijn natuurlijk, doch dan zie ik met belangstelling tegemoet de mo tiveering van Bajonets bewering, hopende daardoor van gedachte te kunnen veranderen. Ad. 3. Ik kan van deze meening van Bajonet slechts zeggen, dat ik zijn oordeel niet deel; nooit anders vernam, dan dat de Amboi nees, voor wat betreft aanleg, ijver, lust in den dienst, flinkheid, opgewektheid en bevattelijkheid, verre boven den Javaan staat. Nu ben ik nooit bij een depötbataljon ingedeeld geweest en kan dus slechts over de bovengenoemde eigenschappen van beide landaarden oordeelen voor wat betreft de veldbataljons, dan wel de troepen op de Buitenbezittingen en dan staat mijn oordeel lijnrecht tegen over dat van Bajonet. Doch aangenomen, dat bij een depótbataljon lust, ijver enz. van beide landaarden dezelfde zijn, dan heeft dit voor ons weining waar- 215 I. AA. T. 1914. 15.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 33