De aanvaller zou om de stelling te bestormen eerst moeten afda len in een vrij diepe terreingolving, die geheel onder vuur kon worden genomen uit de verschillende loopgraven; het geheel maak te een buitengewoon sterken indruk. Het overzichtelijke terrein gaf den verdediger gelegenheid vrij wel alle bewegingen van den vijand waar te nemen; voor mitrail leurs was hier gelegenheid te over om vernietigende vuuroverval- lingen te doen. Ook de buitenverdediging (hier slechts gemarkeerd) zou in werke lijkheid den aanvaller enorme moeilijkheden hebben bereid. De commandant van een gemarkeerde mitrailleurstelling rapporteer de bijv: Achtereenvolgens passeerden grooten weg tusschen kg 1 en 2 PR1GEN (afstand 1600 M.) 40 man Inf., 20 man Inf., 1 sectie berg, 1 comp. Inf. met mitrailleurs en daarna 3 afdeelingen Inf., 1 afd. cavalerie en 3 afdeelingen Inf. (wat voor een afdeeling cavalerie werd aangezien, was de staf van den Leider en van den troepencom mandant). De maskeering van de loopgraven was uitstekend uitgevoerd, zij waren zeer moeilijk te ontdekken, ook al werd er uit gevuurd. Enkele patrouilles naderden het steunpunt, zonder het te hebben opgemerkt zóó dicht, dat hen „hands up" kon worden gecommandeerd. De schijnloopgraven bestonden uit een zeer laag aardwalletje, waarboven eenige bamboehoeden uit staken. Zij werden menigmaal door den aanvaller onder vuur genomen, als uit de daarvóór gelegen loopgraaf vuur werd afgegeven. Het was werkelijk interessant en leerzaam de stelling te bezichtigen, te meer daar de meesten van ons nog nimmer een samenhangende pionierarbeid hadden uitgevoerd gezien. Vooral het steunpunt met zijn scherfvrij onderkomen en mitrailleuropstellingen, verheugde zich in de algemeene belangstelling. F. J. P. S. 231 PlONIEKARBEID VERRICHT TIJDENS DE MEERDAAGSCHE OEFE- [Mrt. 1914. NINGEN OP GROOTERE SCHAAL VAN DE 3DE BRIGADE. OCT. 1913. I. M. T. 1914. 16.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 49