Mrt. 1914.] De Militair-Politieke toestand van Japan in 1913.
ministers uit het kabinet-Katsura. Echter scheidden zich vele leden
uit ontevredenheid over de oplossing van de crisis van de Seiyukai
af om eene nieuwe partij te vormen, zoodat de partij, waarop het
kabinet-Yamamoto steunde, dermate verzwakt werd, dat de staats-
begrooting met eene meerderheid van slechts 5 stemmen in de ka
mer van afgevaardigden aangenomen werd.
Uit den aard der zaak had het kabinet-Yamamoto geen tijd gehad
om eene eigen ontwerp-begrooting in te dienen, het had die van
zijn voorganger overgenomen. Wat de landmacht betrof, bleef oogen-
schijnlijk alles bij het oude: op.de oorlogsbegrooting werd geen
melding gemaakf van de oprichting, geheel of gedeeltelijk, van 2
nieuwe divisiën en de minister-president verklaarde in de kamer wel
overtuigd te zijn van de noodzakelijkheid van de uitbreiding van de
landmacht, doch hij deelde tevens mede, dat de toestand der geld
middelen hem tot uitstel dwong. Maar ondertusschen gaf eene nauw
keurige studie van de begrooting aanleiding tot het vermoeden, dat
althans om de oprichting van nieuwe korpsen voor te bereiden gelden
waren uitgetrokken.
De minister van oorlog sloot zich bij de meening van den minis
ter-president aan, maar zijne positie was ten gevolge van het drijven
van de hardnekkige voorstanders van dadelijke legeruitbreiding, waar
toe o. a. de chef van den generalen staf van het leger behoort, niet
aangenaam. Natuurlijk speelde de naijver tusschen de Choshu- en
Satsuma-clans hierbij eene groote, zoo niet de hoofdrol.
Na afloop van de zitting van den rijksdag toonde Yamamoto, dat
zijne belofte om krachtig op de staatshuishouding te bezuinigen,
ernstig gemeend was. In alle ministeriën had eene aanzienlijke ver
mindering van het personeel plaats, hetgeen uit den aard der zaak
in vele kringen ontevredenheid veroorzaakte: volgens de bladen wer
den niet minder dan 13000 beambten op pensioen gesteld, dan wel
met of zonder gratificatie ontslagen. Ook had de bezuinigingsijver
ten gevolge van verkeerde maatregelen meermalen een storenden
invloed op den gang van zaken. Den 13den Juni werd bij Keizer
lijk besluit bepaald, dat voortaan ook opper- en vlagofficieren van
de reserve tot minister en vice-minister van oorlog, resp. van mari
ne, benoembaar zijn; eene concessie aan de Seiyukai
234
1) Bij de crisis in December 1912 kon Saionji geen opvolger voor Uye-
hara vinden, omdat alle actieve opperofficieren, waaruit volgens de toen-