Mrt. 1914.]
van het voorste rot, welke zich buitenwaarts van de gs. neerleggen.
Bij vergelijking van het nieuwe reglement met het oude valt het
op, dat punt 133 uit laatstbedoeld reglement niet werd overge
nomen. Door dit punt te laten vervallen heeft men blijkbaar van
het vuren op twee gelederen in staande houding afstand gedaan
althans, hoe daarbij de opstelling van het achterste gelid ten op
zichte van het voorste moet zijn, is niet meer voorgeschreven. Wèl
is het vuren op twee gelederen in knielende houding blijven be
staan, blijkens punt 88. En toch laten zich bijv. tot het afslaan van
een cavalerieaanval of van een onverwacht met het blanke wapen
aanvallenden vijand, zeer zeker gevallen denken, waarbij het twee-
gelederen-vuur van uit de staande houding toepassing kan vinden.
Ook werd nog onlangs bij circulaire van den Chef van het Wapen
der infanterie gewezen op de mogelijkheid van het afgeven van
vuur in staande houding en naar vermeend wordt, was hierbij niet
uitsluitend gedacht aan individueel vuur 'of aan het schieten van
afdeelingen op één gelid.
in punt 115 werd nog de bepaling behouden, dat vóór iedere
verplaatsing de haanpal naar rechts omgelegd en de patroontasch
met den riem gesloten wordt, terwijl de laatste opmerking van
punt 116 aangeeft, dat die bewegingen bij frontmarschen geschieden
op de aanwijzing: Richting op degroep, en bij de overige
marschen op de cos. voor die inarschen.
Daargelaten, dat door de aanwijzing: „Richting op de
groep" de aandacht der manschappen op iets geheel anders dan op
den haanpal en de patroontasch gevestigd wordt, blijft bij andere
dan frontmarschen zelfs zoo'n aanwijzing geheel achterwege en
worden die bewegingen dan ook dikwijls vergeten; bovendien is
die bepaling geheel in strijd met punt 125, hetwelk voorschrijft,
dat de sprongen verrassend voor den vijand moeten plaats hebben.
Het leerboek der tactiek van Hoogeboom en Pop, Deel I. 1911,
zegt hieromtrent: „Niets mag den vijand er op wijzen, dat een
„sprong zal worden ondernomen; het staken van het vuur, het
„opstaan, voorwaarts snellen en zich wederom nederwerpen moet
„als het ware één voortgezette handeling zijn. Bliksemsnel moet
„alles opspringen, wanneer het sein daartoe gegeven wordt, onge-
248