Korte Mededeelingen. [Mrt. 1914. Onze ïseduisen en ireezen. De ontwerper van het op 1 Januari 1914 in werking getreden nieuwe reglement heeft bepaald een warm hart voor weeuwtjes, en daarom rr.et een tweetal bepalingen hare kansen op een tweede huwelijk aanmerkelijk vergroot. Wij gaan met zijn menschlievend streven volkomen accoord, doch moeten opmerken, dat hij daarbij de grenzen der billijkheid ten opzichte van de officiersvrouw, die niet weduwe is geweest, wel een beetje overschrijdt. Ten eerste kent art. 37 (1) aan de hertrouwde weduwe het recht toe de helft van haar pensioen te blijven genieten. Hoe groot dus het inkomen van haar tweeden echtgenoot ook moge zijn, arry blijft een aardig speldegeldje uit het fonds genieten. Wordt hiermede eigenlijk niet het doel, in artikel 1 aangegeven, voorbij gestreefd? Is een uitkeering wenschelijk waar zij feitelijk niet noodig is. Het komt ons voor, dat eenige beperking hier billijk zoude zijn. Even goed als de wees geen onderstand meer krijgt, indien hij eene be paalde landsinkomst geniet (art. 20), evengoed wordt het pensioen overbodig en dus ongewenscht, indiende weduwe een tweede huwelijk sluit, waarin de inkomsten niet beneden een te stellen minimum dalen. Veel bezwaar kan aan de uitvoering dezer beperking niet verbonden zijn, althans niet ingeval de tweede echtgenoot lands inkomsten geniet. Het billijke wil er bij ons niet goed in dat bijv. eene hoofdofficiersvrouw, gewezen weduwe van een oud luitenant, jaarlijks 400 gulden uit het fonds geniet. Zij heeft 't immers niet noodig, terwijl het weeuwtje van den te vroeg ontslapen tweeden luitenant een toeslagje op de 50 gulden 's maands zoo best zou kunnen gebruiken. Wij blijven het verschil tusschen ons fonds, op beginselen van solidariteit gegrond, en de gewone verzekeringsmaat schappij zoo duidelijk gevoelen In de tweede plaats vinden we in art. 38 (4) een bepaling, die de gewezen officiersweduwe in haar tweede huwelijk een zeer bevoorrechte positie belooft. Indien de tweede echtgenoot n. 1. (vrijwillig) de volle huwelijkscontributie betaalt, verzekert hij haar een tweevoudig weduwepensioen. Is hij oud-Kapitein bijv. en zij gewezen weduwe van een oud-luitenant, dan is haar eventueel weduwe pensioen minstens 1800 gulden. Een enorm voorrecht, dat de officiersvrouw in haar eerste huwelijk niet heeft. Om 1800 gld. pensioen te kunnen wachten, moet zij luitenant-generaalsche zijn! En waarom heeft nu de hertrouwde weduwe dezen voorsprong? Alleen omdat ten haren behoeve tweemalen de volle huwelijks contributie is betaald. Wij zouden ook graag nog eenmaal betalen indien wij daarmede onzer echtgenoote een dubbel pensioen konden verzekeren. M. Zie ons artikeltje „onze weduwen en weezen" in het Juni nummer van 1913. 257

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 75