Ouerzicht uan eenige Tijdschriften,
Mavors 1914 No. 1.
Onder den titel „Verkenningspatrouilles" behandelt de le Luit
N. Smit hetgeen over dit onderwerp in het Nederlandsche V. V.
voorkomt. Bedoeld voorschrift wijdt daaraan niet minder dan 9
bladzijden, waarvan S. vindt, dat in de omschrijving van de
verschillende handelingen wel wat veel speling is gelaten. Ook
meent S. dat sommige voorkomende gevallen buiten beschouwing
zijn gelaten.
De omschrijving „een patrouille is niet aan een bepaalden marsch-
vorm gebonden" en „de Commandant van de patrouille marcheert
daar, waar hij het best den gang van de patrouille besturen kan"
acht S. te ruim gesteld. Hij wenscht daarvoor te zien aangegeven,
hoe in 't algemeen die marschvorm is, en voorts de bepaling dat
de Commandant der patrouille zich, vergezeld van 3 man, altijd 30
M. vóór de patrouille bevindt.
We kunnen het niet eens zijn met S. Op zich zelf zijn 6 blad
zijden over een verkenningspatrouille heel aardig, maar dan in een
taktiekboek, maar niet in een V. V. In stede van sommige bepa
lingen meer bindend te maken en verder nog voorkomende gevallen
aan de behandelde stof toe te voegen, lijkt ons besnoeiing van het
aantal bladzijden meer wenschelijk.
De res. Luit. Kol. van den Belt maakt melding van eene door
hem met verlofsofficieren gehouden oefening op de kaart. Daarbij
wordt in een 15-tal punten aangegeven, hetgeen den deelnemers,
vóór den aanvang der oefening in herinnering werd gebracht.
Daaronder komen zeer behartigenswaardige wenken voor. Zoo
lezen we b. v. in punt 1
„Geen nut heeft het zich druk te maken over het waarom van
„den opzet der oefening".
En in punt 2:
„Hetzelfde geldt voor alle gegeven bevelen. Wat men zelf
„bevolen zou hebben, is vermoedelijk zeer interessant en mogelijk
^zelfs veel beter, maar heeft hier geen waarde".
Wij zouden haast in de verleiding komen, om het thans volgend
artikel „Met de le mitrailleurafdeeling op cavalerie- en op leger-
266