Mrt. 1914.] Boekbeoordeeling en -aankondiging. Het was mij toch, alsof een oud vriend weer plotseling voor me stond, want niet alleen, dat ik vroeger in het Indisch Militair Tijdschrift met belangstelling had kennis genomen van des heeren Kruisheer's pennevruchten, ook op de Hoogere Krijgsschool waren ons zijne opstellen eene betrouwbare bron bij de studie der Atjeh- sche Krijgsgeschiedenis. Kapitein Kruisheer verzamelde die op stellen—welke de eerste helft van 1896 behandelen in het eerste deel en voegde er een tweede deel aan toe, waarin de laatste helft van 1896 wordt geschetst, terwijl daarin mede als bijlage XXII is opgenomen: „Overzicht van onze vroegere betrekkingen met Atjeh en van den huidigen toestand in dat gewest". Een vijftal keurig afgewerkte kaarten vergemakkelijkt het volgen der troepenbewegingen. Laat ik beginnen met te constateeren, dat de kapitein Kruisheer een verdienstelijk werk deed met de gebeurtenissen van 1896 in een meer blijvenden vorm vast te leggen. De moeite, die hij zich getroost heeft, om ons zulk een helder inzicht te geven in de toe standen van Groot-Atjeh gedurende een tijdperk, dat ongetwijfeld een der meest belangrijke in den Atjeh-oorlog mag heeten, verdient gewis groote waardeering. Het jaar 1896 zouden we het crisis-jaar in de geschiedenis van dezen langgerekten oorlog kunnen noemen. Scheen het, alsof ge durende de periode van der Heyden (1878—1881) eindelijk de juiste medicijn gevonden was, na de vervanging van dien Generaal door een civielen Gouverneur begon het gesukkel opnieuw en dank zij eene gestadige afwisseling van Gouverneurs en bestuursinzichten stonden we in 1896 aan den rand van een afgrond. De Nederlandsche regeering borg in 1884 de Atjehsche troepen macht op binnen de geconcentreerde linie, Generaal Deijkerhof deed de deur dicht door in 1893 de onderwerpiug van Toekoe Oemar aan te nemen en de troepen te gebruiken als handlangers van den panglima perang besar. Totdat den 29en Maart 1896 overtuigend bleek, dat deze Meulabohsche avonturier naar de ver zetspartij was overgeloopende crisis begon. Op bladz. 26 (deel I) deelt de schrijver ons mee, hoe op het overloopen van T. Oemar gereageerd werd en terecht kon hij daarvan zeggen: „men bepaalde zich tot het nemen van de na volgende maatregelen, die alle van den geringen offensieven geest dier dagen kunnen getuigen". Op bladz. 30 d. a. v. beschrijft hij de wijze, waarop Koeta-Radja tegen verwachte aanvallen werd beschermd, een interessant stukje geschiedenis voor hen, die in onze Métropole zoo zonder eenigen angst het moede hoofd ter ruste leggen. Gelukkig zetelde op den Buitenzorgschen troon een man zijn portret werd terecht een eereplaats gegund in Kruisheer's boek die onmiddellijk en krachtdadig ingreep. Reeds 7 April kwam de legercommandant, Generaal Vetter, als Regeeringscommissaris op Atjeh aan met troepenversterking en het ontslag van den toenma- 280

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 98