Uil de practijk.
Bespreking nan eenige punten nan het Reglement
op de exercitiën der Snfanterie, Deel I.
Volgens punt 19 van het nieuwe Reglement op de exercitiën der
Infanterie, bedraagt de lengte van den gewonen en den paradepas
75 cM. In de laatste alinea van punt 12 is als afstand van het
achterste tot het voorste gelid in de frontformatie aangegeven een
armlengte, zijnde ongeveer 60 cM, zoowel op de plaats als in den
marsch. (i) Wanneer nu een afdeeling op twee gelederen in de front
formatie aanmarcheert, zullen na den eesten pas, (die van de halve
lengte wordt gemaakt) de manschappen van het achterste gelid hun
voorsten voet steeds voorbij den achtersten voet van hunne voor
lieden moeten plaatsen. Wordt dus volgens het voorgeschrevene in
deze punten gemarcheerd, dan is het onvermijdelijk gevolg, dat
voortdurend de manschappen van het voorstegelid op hunne hielen
worden getrapt. In de practijk gebeurt dit niet, maar dan is ook na
enkele passen marcheerens de afstand tusschen de gelederen onge
veer 80 cM. geworden.
Als maat voor achterwaartsche kleine verplaatsingen zijn volgens
de laatste alinea van punt 19 achterwaartsche passen, dus van
37.5 cM. lengte, bedoeld. Daarbij moeten volgens punt 24 de knieën
nagenoeg gestrekt blijven en de armen niet bewogen worden. Als
gevolg van dit laatste voorschrift is het achterwaarts marcheeren
een stijve beweging en ziet men in de practijk steeds pasjes maken
van hoogstens 15 a 20 cM, instede van 37,5 cM lengte. Ik meen
dat betere achterwaartsche passen gemaakt zullen worden, als het
voorgeschrevene ln punt 24 betreffende 'knieën en armen wordt
weggelaten.
1) Het Japansche Infanterie exercitiereglement bepaalt in punt 71 den
afstand van rug (resp. veldzak) tot borst op 75 cM.
245