April 1914.] -De werkzaamheden der moderne bereden-art. Een tweede meer algemeene manier is de aan de afdeeling aan gewezen strook in drieën te verdeelen en elk der batterijen een der deelen aan te wijzen. Indien zich dan echter twee batterijen in eene strook vertoonen is ingrijpen van den afdeelings-commandant noodig, waardoor de verrassende vuuropening vertraagd wordt. Eene derde wijze is nog, dat de afdeelings-commandant als boven aan alle batterijen de geheele strook opgeeft, maar zelf de vuurope ning gelast bij verschijnen van batterijen. Deze laatste wijze is voor verrassende vuuropening het minst geschikt en schaadt dus de uitwerking. De eerste wijze heeft echter boven de tweede het volgende nadeel: Zoodra de aan de afdeeling ter bewaking aangegeven strook breeder is dan de strook, waarin eene batterij vuur kan afgeven zonder staartverplaatsing, hetgeen in den regel het geval is, zal bij het verschijnen van één batterij deze bij de tweede methode on middellijk zonder staartverplaatsing onder vuur genomen kunnen worden, terwijl bij de eerste methode er alsdan nog dikwijls staartverplaatsing noodig is. Nemen wij het onderhavige geval. De te bewaken strook voor de afdeeling is 900 M. dus op 3000 M. is dit 300 o/oo. Eene batterij neemt zonder staartverplaatsing 120 °/oo 80 M. in dit geval 150 o/oo breedte onder vuur. Geeft men dus aan alle batterijen de geheele strook te bewaken, dan blijft er nog een strook van 150°/oo over, waarin zich artillerie kan vertoonen, welke niet onmiddellijk onder vuur genomen kan worden. Had men echter elke batterij 100 o/oo te bewaken gegeven, dan had men zekerheid, dat elke vijandelijke batterij, welke zich vertoonde, onmiddellijk zou bevuurd worden, behalve indien zich twee batterijen in één strook vertoonden, in welk geval er verwarring en tijdverlies zou kunnen ontstaan. Waren dus alle drie batterijen tegelijk in stelling gekomen, dan was in dit geval de tweede methode te verkiezen geweest. Zooals de stellingverwisseling nu echter plaats had, heb ik gemeend de eerste methode te moeten kiezen. 1) 120°/oo is de maximum verplaatsing van elk kanon op de affuit. 80 M is de onder vuur te nemen frontbreedte met ongeveer evenwijdige richtlijnen. Bewaakt men vijandelijke artillerie, dan moet men met onge veer evenwijdige richtlijnen gereed staan en kan men zonder staartver plaatsing de geheele batterij slechts over 120 o/oo bewegen. 314

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 28