Het Soldatenkind.
[April. 1914.
Het ambachts-onderwijs, zooals de gelegenheid daarvoor is open
gesteld in de A. O. 1903 No. 60 valt niet in den smaak. Zoo goed
als het zou gelukken, kinderen naar een ambachtsschool te krijgen,
zoo weinig geven de ouders er om hen te werk te stellen bij genie-
of artillerie-inrichtingen.
Ze noemen dat „kredja koelie sadja". De achtergrond „toekang"
zien ze niet en het begrip „toekang" wekt hun eerzucht heelemaal
niet op. Men mag dat treurig vinden, doch de menschen zien er
niets in en dat kunnen we hun niet euvel duiden, de gave van goed
zien komt misschien later. Waar we aan den vooravond staan van
eene militie, die, in welken vorm dan ook, komen moet en die militie,
voor wat het Inlandsch gedeelte betreft, niet zoo heel kort van duur
kan zijn, daar zullen heel wat legerinstellingen gewijzigd moeten
worden om zich aan te passen aan de Maatschappij, waarmede we
gelijken tred moeten houden en waarvan dan een zeker deel door
het Leger zal gaan.
Wij zullen dus een deel van de opvoedende taak van het volk
voor onze rekening krijgen; naast aanvoerders zullen we opvoeders
worden, leermeesters in weerbaarheid en zelfkracht. Onderwijs en
Leger zullen dat samen moeten doen. Wat nu nog verwaarloosd is,
zal een der hoofdzaken worden, de opvoedende taak ten opzichte
van de landskinderen, die we eenigen tijd in leering krijgen.
Naast die militie zal evenwel in langen tijd een kern van vrijwil
ligers niet ontbeerd kunnen worden, en die kern zal voor een goed
deel gevormd worden uit de soldatenkinderen.
Eenig licht te werpen op dit hooge belang, dat wel wat over
het hoofd gezien is, moge de vrucht zijn van dit opstel, naast eene
meer diepingaande belangstelling voor een product van onze eigenaar
dige legerorganisatie, voor wat daar in onze kampementen geboren
en gekweekt wordt: „het soldatenkind."
H. A. Kooy.
333