De overgave van het legercommando. [April 1914.
onder verplichting om daarna nog tien jaren in de reserve te dienen.
Gaandeweg werden de zooevengenoemde voorstellen verwezenlijkt
voor zooverre betreft de reorganisatiën van de Veldinfanterie, de
Veldartillerie, de Genietroepen, het Treinwezen, den Adininistratieven-
en verplegingsdienst en den mil. geneeskundigen dienst, terwijl die
van de garnizoensinfanterie en van de Cavalerie door den Minister
in beraad zijn gehouden in verband met de opdracht aan de Staats
commissie voor de defensie.
De hervorming van de bergartillerie en vestingartillerie konden
niet worden ter hand genomen, omdat nog geen beslissing is genomen
aangaande het te kiezen materieel van genoemd onderdeel van de
bereden-artillerie en het aantal en den aard der benoodigde forten.
Eindelijk nog heeft de Indische Regeering in algemeenen zin
hare instemming betuigd met mijne voorstellen betreffende de leger-
versterking tot 30 bataljons Infanterie met gelijktijdige vermeerdering
der andere wapens en diensten en reorganisatie van het geheel,
waarbij het brigadeverband zal worden vervangen door het regiments-
en tf/m/everband, en van welke voorstellen de Minister van Kolo
niën uiteraard kennis draagt.
Na hetgeen ik U zooeven heb medegedeeld, zal het onnoodig zijn
te zeggen, dat ik mij niet heb kunnen vereenigen met de denkbeel
den van de Staatscommissie voor de defensie.
Reeds dadelijk na de aanvaarding van het bevel over het Leger,
heb ik mijne denkbeelden aangaande onze defensie bij de Indische
Regeering bekend gesteld. Nadat Zij hare adhesie daaraan had
geschonken en mij de opdracht was verstrekt om in overleg met
den Commandant der Zeemacht nader uitgewerkte voorstellen in te
dienen, kwam hangende deze gewichtige aangelegenheid als
eene ware verrassing uit Nederland het bericht van de benoeming
eener Staatscommissie, welke voorstellen zou hebben te doen om
de defensie van onze koloniën op beteren grondslag te vestigen.
Ik heb mij toen gehaast de Ind. Regeering in het kort mijn
standpunt nader uiteen te zetten, waarbij in algemeenen zin de urgentie
van het bezit van een krachtig smaldeel en een oorlogshaven met
gelijktijdige versterking van het Leger, zooals reeds door mij was
voorgesteld en als zooeven aangegeven, werd betoogd.
Op genoemd standpunt sta ik op den huidigen dag nog en ik
heb dan ook niet nagelaten hiervan nader te doen blijken.
357