April 1914.] Uit de practijk. niet middels tatoueering als anderzins van kenteekenen kunnen voorzien. Op ethische gronden schijnt men daar echter niet aan te willen, wat jammer is, want haal een gedroste inlander, die van naam verwisselt als van sarong, maar eens uit zijn dertig en meer millioen landgenooten te voorschijn. Wat velen intusschen niet weten, is, dat eene richtige opvolging van het voorschrift vervat in No. 59 van de Orders voor den Mil. Geneesk. Dienst, een middel schenkt om daarin te voorzien. In onderscheiding toch met de civiele methode van vaccinatie, middels verticale streepjes of in verticale lijnen gelegen steekjes, worden daar voor militairen horizontale strepen of steekjes in horizontale rijen, op een bepaalden afstand van den schoudertop, voorgeschreven. Zelfs bij menschen, waarbij de pokken niet opkomen, blijven die lidteekens, althans de eerste maanden, duidelijk zichtbaar. Voor alles is natuurlijk noodig, dat de dokters zich aan dit voor schrift houden, en dat gebeurt maar zelden. Ware zulks echter het geval, dan zou men om de wervers bo venbedoeld te treffen (nu betalen de planters of industrieele ondernemingen meestal het gelag) aan emigratie commissarissen op de havenplaatsen (onder herinnering aan de bestaande bepalingen omtrent opvatloon) opdracht kunnen geven, om bij het uitklaren, de koelies op voormelde teekens. na te gaan. Om daarbij „aanhouding ten onrechte" te voorkomen, zou men zooals zulks bij de koeliewerving reeds lang gebruikelijk is, van alle aangeworven militairen—in burgerkleeding—een portret moeten laten maken, om bij vermissing reproducties daarvan op te zenden aan voormelde commissarissen. Ook vingerafdrukken zouden daarbij van dienst kunnen zijn. Aan dat alles zijn kosten verbonden, maar die blijven zeer zeker verre beneden het nadeel, dat honderd en meer drossers den lande jaarlijks berokkenen. Bij uitzondering gebeurt het, dat er een man van door gaat, die een deel van zijn handgeld op de spaarbank vastzette of in bewa ring gaf aan zijn compagniescommandant. Ingevolge art 23 van het Reglement op het voorloopig beheer van nalatenschappen in Nederlandsch-Indië, behooren de naiatenschap- 364

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 78