Uit de practijk.
[April 1914.
2e. De opstelling der klasse moet doelmatig zijn [zie fig 1b].
3e. Het omwisselen der klassen en het plaatsen der toestellen
moet vlug geschieden.
4e. Het kader moet de oefenstof voorbereiden, zoodat bij het
onderricht de in de tabellen voorkomende oef: niet eerst
behoeven te worden bestudeerd. (Soort van werktuigen en
onderdeelen van tabellen doen opnemen in de dagorders).
5e. De oefmoeten zoo zuiver mogelijk worden voorgedaan
dit spaart tijd uit die anders in beslag genomen wordt voor
't maken van veel op- en aanmerkingen.
Ad. D. Het aantal rustbeurten wordt beperkt door zooveel mogelijk
manschappen tegelijk aan één zelfde toestel te laten werken
[zie fig. 1 t|m 5 en 6a] en door het aantal toestellen te
vermeerderen.
Voor garnizoenen waar geen gymnastieklokaal is, zou zonder
veel onkosten het aantal toestellen vermeerderd kunnen wor
den met één evenwichtsboom en één springtoestel.
Zeer gewenscht zouden wij bovendien per kampement een
hindernisbaan achten ter toepassing van het geleerde aan de
toestellen en ter voorbereiding van het overwinnen van
hindernissen in het terrein.
Ad, E. Een les moet niet altijd bestaan uit 3 deelen ieder van een
kwartier, besteed aan werktuigen. Beter is het den tijd te
verdeelen als volgt;
10 a 15 min loop- of vrije oefeningen,
20 a 25 min toesteloefeningen,
5— 10 min springen (hoog of ver) of spel [estafettenloop,
steenstooten en staafwerpen].
Voor het eerste en laatste gedeelte der les is minder tijd
uitgetrokken, omdat bij de vrije oef: allen tegelijk werken
gedurende de volle 10 a 15 min., terwijl bij het spel min
stens de helft der deelnemers tegelijk oefenen bij aanwe
zigheid van voldoend materiaal.
Kennen allen den vorm van den sprong, dan krijgen van
een klas van bijv: 15 man, opgesteld volgens fig 4. in
1 min. allen een beurt.
De vrije oefeningen:
371