Over het gebruik der Artillerie. [Mei 1914. C. geen artilleriestrijd. Dat is een stukje artilleriestrijd; als ik nu maar zoo weinig artillerie beschikbaar heb, dan moet ik mij daar mee wel tevreden stellen. Keeren wij een oogenblik tot ons oud voorbeeld terug, dan zou ik de tijdens de inleiding en doorvoering van het gevecht beschik bare li4 batterij als volgt bestemmen. Eén deel om den infan- terieaanval af te slaan en één deel om artillerie te bestrijden. Waarvoor de sectie, waarvoor de batterij te nemen, hangt van omstandigheden af, en is bovendien een kwestie van appreciatie. Waarschijnlijk zou ik de batterij op artillerie laten vuren, omdat wellicht meerdere artilleriedoelen onder vuur genomen moeten wor den en dan met kleine krachten moet men schipperen voor elk doel een sectie wordt bestemd; bovendien is het zeer wel mogelijk om in een later gevechtsmoment, met één der sectiën tot vuur op infanterie over te gaan, en als dit niet gaat? Nu, dan schiet ik met één sectie op den hoofdaanval en doe wat ik kan. Als ik met die opoffering van één batterij aan een secundair doel voor een groot deel 's vijands artillerie in toom kan houden, dan heb ik mijn zwakke krachten toch wel productief gemaakt. Rest de vraag: Kan men met een enkele batterij tegen overmacht wat bereiken? Dit hangt geheel van omstandigheden af. Heeft de vijand zich zoo gemaskeerd opgesteld, dat men niets van hem kan te weten komen, dan houdt alles op; dan kan men het vuren wel nalaten, maar dit is in onze terreinen slechts bij uitzondering mogelijk; ik zou haast zeggen alleen in onze kuststreken. Elders heeft men zulke ideaal artillerie stellingen bijna niet (wat dan de maskeering betreft). Men vindt immers slechts heuvelstellingen, vlak achter den hoogtekam (want de tjots zijn bijna altijd te hoog om overheen te schieten) en stel lingen achter kampongs, die, wil men vandaar uit kunnen vuren, weer zichtbaar zijn vanaf de tjots aan 's vijands zijde. Men kan dus gerust zeggen, dat het geval, dat men niets ziet van zijn tegenstander, hooge uitzondering is. Ziet men een of meer van 's vijands stukken of ten minste de vuurvlammen, dan wordt de zaak anders, doch waar in het genomen voorbeeld een vlakte werd aangenomen, zoo dat de artillerie bij B. niet te vinden was, kan men het verschillende vijandelijke batterijen al heel lastig maken, indien het hun althans ook niet gelukt is, zich even goed te maskeeren. Hierbij aansluitend kan ik mij moeilijk verklaren, waarom de kapitein C. op blz: 218 439

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 44