Troepenvervoer per spoor en noo wat. [Mei 1914.
oorlogstijd kunnen voordoen, geen onbekenden voor hem zijn. Daar
voor is kennis van de betrekkelijke voorschriften niet voldoende.
Zooveel mogelijk zal hij tegenwoordig moeten zijn bij plaats heb
bend troepenvervoer, terwijl mede plaatselijke kennis van alle stati
ons, welke in oorlogstijd als begin- of eindpunt van spoorwegvervoer
in aanmerking kunnen komen, een noodzakelijk vereischte mag wor
den genoemd.
Maar voor dat alles is tijd, veel tijd noodig. Toch hebben we thans
sinds 1910, dus in 4 jaar, reeds den 4en Secretaris der Spoorweg
commissie, een toestand verre van den door ons gewenschten.
Of deze heeren dan zoo weinig voor hun betrekking gevoelden,
dat ze die al zoo spoedig weer gingen verlaten? Neen, integendeel,
maar andere belangen brachten mede, dat ze na verloop van eenigen
tijd naar hun wapen terugkeerden.
Afkomstig van de Hoogere Krijgsschool, zouden zij bij een even-
tueele plaatsing bij den Generalen Staf toch hunne betiekking hebben
moeten neerleggen, terwijl dat vooruitzicht hen mede deed besluiten
om dan van te voren gedurende eenigen tijd troependienst te gaan
verrichten.
Afdoende verbetering in dezen toestand is naai onze meenmg
slechts te verkrijgen, door de bepaling, dat als secretaris van de
Permanente Militaire Spoorwegcommissie zal optreden een kapitein
van den Generalen Staf.
Wordt er dan verder voor gezorgd, dat telken jare één der van
de Hoogere Krijgsschool afkomstige officieren gedurende 6 maanden
onder dien stafofficier wordt tewerkgesteld, dan zal men bij een
eventueele vervanging van den titularis zoodanige keuze kunnen
doen, dat conitnuïteit in de betrekking weer zooveel mogelijk
verzekerd is.
Niet alleen echter ter wille van de continuïteit in de waarneming
van de betrekking, maar ook om de betrekking zelve, zouden we
wenschen, dat deze door een stafofficier wordt vervuld.
We behoeven niet na te gaan door wien een dergelijke, of
daarmede overeenkomende, functie in andere legers wordt waar
genomen, al zouden we bij voorbaat wel durven zeggen, dat zulks
door een stafofficier geschiedt; maar zelfs al was dat niet het geval,
dan blijft, naar we meenen, de urgentie van den door ons voor
gestelden maatregel toch nog bestaan voor ons leger.
447