Inianterie-Opleiding,
In overeenstemming met de ervaringen, welke in iederen oorlog
opnieuw worden opgedaan, wordt in punt 1 van den Grondslag
voor Opleiding en Oefening der Infanterie onder de eerste en voor
naamste eischen, welke de oorlog stelt, genoemd: groote marsch-
vaardigheid. Deze vaardigheid kan echter—ook dat heeft de practijk
geleerd alleen worden verkregen langs den weg van systematische
oefening: training.
Onoordeelkundige training evenwel en overdrijving putten de krach
ten van een man uit en leiden dus tot voortijdige verslijting van
den troep; zulks moet uiteraard worden voorkomen.
Bovendien behoort ten aanzien van de wijze van trainen voor
het geheele leger eenvormigheid te heerschen. Het ligt derhalve
voor de hand, dat de grondslagen, naar welke de training zal
moeten plaats hebben, en de grenzen, binnen welke zij zal moeten
blijven, d. w. z. de maximum-eischen aan welke, als resultaat der
training, moet worden voldaan, worden vastgesteld door de hoogste
bevelvoering.
Op grond van de overweging, dat de troep niet blijvend kan
worden gehouden in een tot den uiterst opgevoerden graad van
training, bepaalt punt 19 van den bovengenoemden „Grondslag"
dat normaal de training slechts op matige eischen zal zijn berekend,
nl. een gewonen dagnrarsch voor een bataljon infanterie langs goede
wegen, en dat niet meer dan éénmaal 's jaars van den troep marsch-
prestatiën mogen en dan ook moeten worden gevorderd, welke
het bewijs moeten leveren, dat de troep voldoet aan den eisch van
„groote marschvaardigheid".
Vanzelf rijst nu de vraag, hoe de tijdstippen zullen zijn te kiezen,
op welke aan den troep de in punt 19 van den „Grondslag" bedoelde
maximun - eischen mogen worden gesteld. In aanmerking genomen,
dat in het algemeen de oefeningen in groot troepenverband—d. z.
de brigade-manoeuvres en de groote manoeuvres de hoogste
eischen stellen aan het physieke kunnen van den troep, is het rationeel
464