Uif de practijfe.
Eenige opmerkingen betreiiende reglementen, enz.
en 't uitoefenen nan critiek daarop.
Het door k. op blz. 147 e. v. van dezen jaargang van
dit tijdschrift behandelde, geeft mij aanleiding ook betreffende dat
onderwerp op enkele punten te wijzen en bovendien op enkele in
andere voorschriften enz., waaruit blijken moge, dat reglementen en
voorschriften in elkaar zetten uiterst moeilijk is.
Alvorens daartoe over te gaan, meen ik eerst te moeten duidelijk
maken, dat de opname van het verbod om van het reglement af
te wijken niet mag worden beperkt door mondelinge of schriftelijke
bepalingen en dat de vrijheid van handelen, die hier en daargelaten
is, geheel overbodig geacht moest worden.
In art. 19 van het reglement op den inwendigen dienst staat im
mers de uitdrukkelijke last voor den korpscommandant, dat hij bij
zijn korps de onderscheidene reglementen enz. zal doen opvolgen.
Van afwijking van reglementen enz. door de aan den korpscom-
mandant ondergeschikten kan derhalve al geen sprake zijn. Hij
zelf mag volgens dat artikel aan die reglementen enz. niets veran
deren noch aan den zin daarvan iets toevoegen, waaruit toch moei
lijk iets anders gelezen kan worden, dan dat daar, waar vrijheid
van handelen is gelaten, deze niet door mondelinge of schriftelijke
bepalingen mag worden beperkt.
Sedert (ik meen 1909) heeft men het noodig gevonden in ver
schillende reglementen een toelichting (zal ik het maar noemen) op
art. 19 R. I. D. op te nemen, en is dit wellicht noodig geworden,
omdat herhaaldelijk vergeten werd, dat het hoofddoel van een com
pagniescommandant moet zijn om van zijn kader en officieren
verantwoordelijke aanvoerders te maken. Dit kan hij niet, als hem
de handen gebonden worden door bepalingen enz. van chefs, waar
door van een individueele uitvoering van een in de reglementen
enz. gelaten vrijheid geen sprake kan zijn.
471