Uit de practijk.
[Mei 1914.
gen, als hem niet in de reglementen en voorschriften op vele pun
ten de handen waren vrij gelaten; hoe zou die verantwoordelijkheid
door de officieren en kader verkregen en gedragen kunnen worden,
als niet de reglementen en voorschriften in verschillende gevallen
zelfstandigheid van handelen toelieten, ja zelfs eischten. Zooals ik
reeds zeide, acht ik het om de hiervoor ontvouwde redenen een
geluk, dat onze reglementen enz. meermalen eischen, dat men zelf
den weg moet kiezen, die tot bereiking van het doel leidt en dat,
waar die vrijheid is gelaten, deze door niemand mag worden be
lemmerd. Aan opvolgende chefs is de taak om er voor te waken,
dat aan het aankweeken van den moed tot verantwoordelijkheid
door ieder lager gestelde de noodige aandacht wordt geschonken.
Omtrent hetgeen schrijver zegt over de bedoeling van het
door hem geschrevene, zou ik willen opmerken, dat dit geheel
overbodig geacht zou moeten worden. Niemand zal toch durven
beweren, dat hij volmaakte reglementen en voorschriften in elkaar
kan zetten en daarom alleen zou 't wijzen op bijv. niet zuiver
gestelde gedeelten in reglementen enz. steeds op appreciatie moeten
kunnen rekenen, nog afgezien van het feit, dat het volgens art. 19
van het Regl. I. D. voor korpscommandanten verplichtend is gesteld
langs den voor hen aangewezen weg.
Het doel er van toch zal steeds zijn onze reglementen en voor
schriften zoo correct mogelijk te krijgen. Hoe meer correct die
zijn, hoe meer zal kunnen worden voldaan aan art. 4 v.h. R. I. D.,
dat voorschrijft, dat de meerdere in den mindere een lijdelijke
gehoorzaamheid vinde, doch dat bij 't voorschrijven van deze ge
hoorzaamheid de orders gebaseerd moeten zijn op rede en billijk
heid of zullen overeenstemmen met de reglementen.
Zijn er nu twee lezingen van een voorschrift mogelijk, dan kan
het gevolg hiervan zijn, dat de meerdere aan den mindere iets ge
biedt of van den mindere iets eischt, wat volgens den mindere niet
overeenstemt met de reglementen, hetgeen aanleiding kan geven tot
gebruikmaking van het recht voorgeschreven in art 3 van het R. v. K.
Ik zeg opzettelijk kan geven, want maar hoogst zelden zal het
voorkomen, dat gebruik gemaakt wordt van dat recht, doch meer
malen zal het ieder gebleken zijn, dat een ontevreden geest en ge
mopper tegen den dienst er het gevolg van waren. Zoowel het een
als het ander zou niet moeten kunnen voorkomen.
473