Korte fDededeelingen.
Eene onjuist gebleken mededeeling omtrent het Legioen nan
Prins iïlangkoe negara.
In het orgaan der Indische Krijgskundige \ereeniging No 37 (ver
gadering op den llden December 19 li)„Debat naar aanleiding van
het Nederlandsch-Indisch Leger na invoering van eene vooloopige
militie op Java", door den majoor der infanterie H. C. Kerkkamp, is
op blz. 7071 vermeld:
„En nu ten slotte, bij wijze van klap op den vuurpijl, een kleine
aanhaling uit een dagblad, de Locomotief, waaruit U blijken zal, dat
hetgeen ik voorstel reeds inheemsch is op Java. Het is niet iets
nieuws. Ik had reeds gehoord van personen, die in Solo instructeur
zijn geweest bij het Legioen van Mangkoe Negara, dat de Prins van
dien naam er al sedert jaren op uit is soldaten van zijn Legioen
zooveel mogelijk te verwisselen. Hij oefent zijn soldaten met ons ge
weer van 6.5 3 .M., en als zij geoefend zijn, gaan ze terug naar hunne
kampongs en worden door anderen vervangen.
Ik heb nooit gedacht, dat zulks gevaarlijk zou kunnen worden voor
ons gezag, maar wel het doorzicht bewonderd van den Inlandschen
groote, die aldus zijne positie versterkte. Onlangs nu las ik hierover
weder iets in de Locomotief wat teekenend mag heeten. Ik wil het
U even voorlezen:
„Door Prins Mangkoe Negara is bepaald, dat alle onderdanen
„van zijn gebied, die mannelijke kinderen hebben, verplicht zijn de-
„ze naar de lagere scholen te zenden; wanneer zij die hebben af-
„geloopen, moeten de jongelieden een tijd lang in het Legioen en
„wanneer die diensttijd achter den rug is, kunnen uit de ex-solda-
„ten de ambtenaren Mangkoe Negaran worden gekozen."
Mijne Heeren, dat is dus een militie op Java buiten ons om. Het
Legioen heeft een infanteriesterkte van een bataljon.
De officieren zijn Javaansche grooten, aan wie een kapitein van
het leger is toegevoegd als raadsman en wegwijzer. Een zuiver In-
landsch bataljon dus, dat de kern vormt van een nationale weer
macht, hoe klein dan ook. En nu is Prins Mangkoe Negara nog een
stap verder gegaan; eerst naar school (leerplicht), dan in militairen
dienst (weerplicht) en ten slotte als belooning voor de besten een
vaste aanstelling als ambtenaar.
Blijkt hier niet van een merkwaardige overeenkomst met de door
mij voorgestane denkbeelden? Als een Inlandsch potentaatje zulke
maatregelen aandurft, wordt het dan voor ons, Mijne Heeren, geen
484