Nog eens de reserve voor het Indisch Leger. [Juni 1914. stelsel, nl. dat, waarop als vaststaand kan worden aangenomen, dat alle andere stelsels blijken gefaald te hebben. Nu zijn er inderdaad teekenen, die doen veronderstellen, dat het capitulantenstelsel (mededeelingen van het Departement van Oorlog in de Mei-aflevering van 1912), evenals de in 1902 begonnen proef tot vorming van een reserve, teleurstelling heeft gebracht en dat ook deze reserve blijkt niet te kunnen voorzien in de bestaande behoefte. Aan den anderen kant kan ik gelukkig constateeren, dat nog niet alle stelsels zijn geprobeerd, zoodat mij nog altijd eenige hoop blijft, dat ook nog andere motieven tot het voorstel hebben geleid. Intusschen, hoe het ook zij, we zullen nu dan toch eindelijk een reserve krijgen; dat tevens gedacht wordt aan invoering van een militie voor mijne denkbeelden daarover meen ik te mogen ver wijzen naar de Augustus-aflevering van 1912 bl. 840 en 841—mag als een gelukkig verschijnsel worden genoemd, want het is te ver wachten, dat, zooals overal, de lust tot vrijwillige dienstname zal afnemen en al behoeft nu n. m. m. de eerste tientallen jaren nog niet te worden gevreesd, dat de werving niet zal opleveren wat noodig is, in de verre toekomst moet er op worden gerekend, dat ook in Indië het militieleger als hoofdvorm zijn intrede doet, en dan, ja dan zal ook de reserve van gewezen vrijwilligers gaande weg afnemen en ten slotte verloopen, maar m.i. ligt die toestand nog in de verre toekomst, al moeten dan ook, zooals öök uit de afscheidswoorden van den Legercommandant is gebleken, de soldij en de premiën voor den Inlandschen soldaat reeds nu worden ver hoogd, welke verhooging echter ook beinvloed wordt door het ver- hoogen van den levensstandaard van den Inlander in het algemeen. In de Augustus-aflevering van 1912 werd door mij berekend dat, wanneer de soldaat na 12 jaren dienst overging tot de reserve, bij behoud van een legersterkte van ruim 24000 man en een reservetijd van 6 jaar, een reserve zou worden verkregen van 6500 man. Diezelfde berekening uitvoerende voor de reserve, als thans voorgesteld, komen we tot de volgende cijfers: Nemen we voor het jaarlijksch verlies °!0 van een groep van 1924 nieuw aangeworven recruten weer aan, voor het eerste jaar 0.6, het tweede, 1.6, het derde 2.6 enz. (voor motiveering van deze getallen wordt verwezen naar de Augustus-aflevering van 1912, bl. 844), dan zal de sterkte van die groep na ieder jaar bedragen 549 I. M. T. 1914 37.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 49