Eenige beschouwingen en een protest naar aanleiding van de voor
dracht over: „De voorstellen tot verdediging enz." [Juni 1914.
Het zij mij verder vergund eenige voorbeelden aan te halen van de
wijze, waarop deze debater zijne ideeën argumenteerde.
„Naar mijne meening schieten voor de verdediging van onze
koloniën noch onze personeele, nóch onze financieele krachten te
kort. De Nederlandsche Staat heeft daarginds ongeveer 45 millioen
onderdanen; met de 6 millioen Nederlanders hebben we dus eene
bijna even sterke bevolking als Japan, dat 52 millioen inwoners telt.
Waarom zouden wij dan niet uit deze aanzienlijke bevolking eene
even geduchte weermacht kunnen vormen als de volgens Inleider
krachtigste mogendheid in Azië?"
Het antwoord „omdat Indische onderdanen en Nederlanders geen
Japanners zijn" durf ik bijna niet neer te schrijven; het is al te eenvoudig.
Niet zonder bevreemding lazen we ook de volgende ontboe
zeming:
„En wat het leger betreft, men voere zoo spoedig mogelijk den
dienstplicht in, zoowel onder de Europeesche als onder de Inlandsche
bevolking.
Geen eni<el steekhoudend argument is daartegen aan te voeren,
wel pleiten talrijke motieven er vóór.
Men late achterwege het gezeur, dat het niet kan".
Geen steekhoudende argumenten tegen eene Europeesche of In
landsche militie? De bezwaren tegen eene Europeesche militie zijn
uitvoerig beschreven in eene officieele nota van den majoor v/d
Indischen Generalen Staf Haver Droeze van 2 November 1891, welke
nota bij het Dept. v. Koloniën berust en ten zeerste ter lezing
wordt aanbevolen. Die bezwaren mogen niet onoverkomelijk zijn,
het is toch zaak ze goed onder de oogen te zien.
Wat verder het op groote schaal oefenen en bewapenen van Java's
bevolking aangaat, zulks geeft nog niet de minste zekerheid, dat ze
ook voor ons zal vechten. Ware bedoelde debater tijdens de S. I.
agitatie op Java geweest, hij zou nu niet zoo boud gesproken heb
ben. Terecht teekent de S. C. daaromtrent aan:
„Een leger daartoe in staat is echter met geen mogelijkheid voor
onzen Archipel te verkrijgen; zelfs niet bij eene algemeene vorming
van militielegers uit de Inlandsche bevolking, waarvan de practische
bestaanbaarheid naar het eenstemmig oordeel der Commissie, bo
vendien voorshands eene utopie moet worden geacht."
559