Deze uitspraak van de S. C. als .gezeur' te kwalificeeren
getuigt van weinig deferentie voor het werk van zoovele eminente
mannen.
Ook mag niet onvermeld blijven des sprekers oordeel over de ge-
vechtswaarde van den Javaan tegen eenen B. V., als volgt ingekleed:
„Laat het verder voor goed uit zijn met het thans weer door de S. C.
nageschreven en ook weer door den Inleider heden avond nage
sproken praatje, dat de Inlanders van onzen Archipel, met uitzonde
ring van de Amboineezen, minderwaardig zouden zijn in den
strijd tegen den buitenlandschen vijand. De Javaan is kalm, flegma
tiek van aard en heeft veel doodsverachting. Maar bij deze eigen
schappen, die in den militair toch zeker deugden zijn, heeft hij te velde
voor den vijand noodig, dat de impulsie tot handelen, dat de energie
tot doorzetten van zijne aanvoerders uitgaat".
Ik deed echter op Atjeh eene geheel andere ervaring op: zelfs in
het korps Marechaussee zijn de kalme, flegmatieke, doodsverachtende
zoo maar niet voor het grijpen en ik sta in mijn oordeel daarover
volstrekt niet alleen. Ten overvloede zou ik nog kunnen verwijzen
naar een opstel, getiteld: „Javaan en Amboinees" van de hand van
den len Luitenant J. J. de Vries, in de Maart-aflevering van dit jaar van
het I. M. T., waarin geen praatje is nageschreven, doch een zakelijk
en goed geargumenteerd betoog is geleverd.
Wanneer dan ook de spreker aan het eind van zijne rede het Neder-
Iandsche volk wel zou willen toeschreeuwen: „alleen een krachtige
vloot en een sterk leger waarborgen het voortbestaan van Indië
met Nederland op den tegenwoordigen voet," dan stelt hij het de
Nederlandsche natie voor, alsof het verkrijgen van dien waarborg
eene hoogst eenvoudige zaak is en kan men zich in het moederland
terecht afvragen, waarom Indië tot nu toe in gebreke is gebleven
zulk een voor de hand liggend middel in toepassing te brengen. Het
zou daar ginds den indruk kunnen wekken, alsof hier in Indië de
tot oordeelen en handelen bevoegde personen zich aan ergerlijke
plichtsverzaking hadden schuldig gemaakt.
„Dat we hier in Indië niet weten en ook niet kunnen weten, wel
ke rijkdommen zijn te verkrijgen van en te halen uit den meer dan
vruchtbaren bodem van N.-L en dat een man, die weet wat bestu
ren is, op voor de bevolking billijke wijze de staatsinkomsten aan-
560
Juni 1914.J EENIQE BESCHOUWINGEN EN EEN PROTEST NAAR AANLEIDING
VAN DE VOORDRACHT OVER „De VOORSTELLEN TOT VERDEDIGING ENZ."