[luni 1914. Uit de practijk. lang de Compagnie belangrijke spionnen- en gidsendiensten bewees) mede, dat ze over enkele dagen weer voorbij zullen komen en dan wat rijst wilden fourageeren. Bij terugkeer deelt het hoofd mede, dat de rijst er wel is, maar de bevolking ze niet graag afstaat, doch niet zal durven weigeren, in dien eenige militairen worden meegegeven. De Ct. geeft de halve brigade mee; 't was maar 10 minuten van het bivak. Uit het gezicht van den Ct. zegt het hoofd aan den sergeant, dat de eene helft gefourageerd kan worden aan de andere zijde der kali, waarop de sergeant nogmaals splitst en de helft naar die zijde zendt. Het hoofd geleid den sergeant naar de kampong en men vindt op een erf werkelijk de rijst. Terwijl de fuseliers druk bezig zijn de hoeveelheid te meten, krijgen deze paar militairen een klewang- aanval en ware 't niet, dat de sergeant het geluk had gehad met een zijner eerste klewanghouwen dit valsche hoofd neer te slaan, de zaak zou bij deze eene aanval niet gebleven zijn. Nu was de leider neergeslagen en de anderen kwamen zich al enkele dagen later weer melden, terwijl de verloren karabijn in de rimboe werd „teruggevonden." Weer een andere patrouille ligt in hinderlaag. Tijdens het uren lang wachten moest de Ct. even een erg noodzakelijke boodschap doen. Zijn karabijn gaf hij tijdelijk den reeds een tiental jaren in onzen dienst zijnde gids. Bij zijn terugkeer verzocht die gids hem dit nooit weer te doen. Hij had al dien tijd in tweestrijd verkeerd, immers, indien hij er met deze mooie karabijn van door was gegaan, dan was hij inplaats van een verachte gids een door zijn volk hooggeacht bendehoofd ge worden. Laten wij het dit volk toch geen oogenblik kwalijk nemen. Wij deden immers hetzelfde in den Spaanschen tijd en wat zijn we daar nu nog niet trots op. Het volk bukt voor de overmacht en eerst, wanneer we het nu bewijzen, dat de gehate overweldiger een helpend vriend is gewor den, mogen we verwachten, dat hunne gevoelens ten onzen opzichte veranderen. Het zal nu duidelijk zijn, dat er niet meer geslagen of geschoten mag worden dan als laatste middel of tot afwering en juist deze 572

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 74