Korte Mededeelingen. [Juni 1914. in dit vraagstuk, willen wij die vragen, hieronder beantwoorden, aan de hand van door ons ingewonnen inlichtingen. Uiteraard dragen deze inlichtingen echter geenszins een officieel karakter; zij die dergelijke inlichtingen wenschen, zullen zich o. i. hiertoe langs den hiërarchieken weg tot den Wapenchef moeten wenden. Allereerst dan de vragen: waarom is het mikpunt imperatief aangegeven; is hierbij gerekend op geweren, die met of zonder ba jonet zijn ingeschoten en waarom is de verheffing op 200 en 300 M niet opgegeven? Of een geweer met of zonder bajonet is ingeschoten doet niets ter zake. Immers door het schieten met of zonder bajonet wordt slechts de tritlingshoek gewijzigd en de invloed hiervan wordt juist geëlimineerd door het inschieten. De schootshoek toch is voor alle afstanden gelijk aan de algebraïsche som van trillingshoek en vizier- hoek. Heeft men nu door goed inschieten gezorgd, dat de meest gewenschte dracht met standvizier verkregen is, dan zullen ook de overige schootshoeken goed zijn, omdat zij slechts beheerscht worden door de verschillen tusschen de, voor de verschillende afstanden, op de geweren aangebrachte vizierhoeken. Het behoeft trouwens feite lijk geen nader betoog, dat, als een kogel tot op 200 M. de gewensch te baan volgt, het voor het verdere deel van de baan niets ter zake doet of die kogel uit een geweer met of zonder bajonet afkom stig is. Het mikpunt is aangegeven, omdat gebleken is, dat het staatje achter in het Aanh. S. V. I. verwarring stichtte. Waar nu imperatief is voorgeschreven, dat met een normaal dragend geweer en bokschut- tersmunitie (die blijkens blz 37 S. V. I. van erkend goede kwaliteit moet zijn) geschoten moet worden, is te verwachten, dat het M. T. (middelste trefpunt) zal vallen overeenkomstig de uitkomsten inder tijd verkregen bij de uitgebreide proeven voor baanbepaling en die o a. te vinden zijn in: „Het Schot en de Vuuruitwerking, enz. bewerkt door Wijland". Hierbij bleek nu, dat ons geweer zoodanig moet worden ingeschoten, dat M. T. op 200 M. 3 c. M. te hoog valt bij gebruik van standvizier en alsdan draagt het wapen op 300 M. 2 c. M te hoog. De karabijn draagt met standvizier op 200 M.+5 c. M. te hoog en op 250 M.14 c. M. te laag. Doen zich dus geen storende atmosferische invloeden gelden, dan zal, uitgaande van de hiervoor gestelde praemisse bij het aangege ven mikpunt, het M. T. juist midden in de roos liggen. Hiermede ben ik tevens genaderd tot enkele andere vragen; t.w. moet de atmosferische invloed voor den aanvang der oefening op iederen afstand ook bepaald worden; waartoe dienen de proefschoten en op welke proefschijven moeten die worden afgegeven? Natuurlijk moet de atmosferische invloed te voren bepaald worden, waarbij echter zij opgemerkt, dat als deze zich sterk doet gevoelen de proef uitgesteld dient te worden. De proefschoten dienen om 583

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 85