onze weinig gewaardeerde Indische krijgsgeschiedenis te over heeft, doch alleen met de geaardheid van ons terrein goed voor oogen, mogen we vaststellen, dat van alle bevelhebbers eene groote mate van initiatief wordt geëischt en eene splitsing van de bevelvoering in niet te groote zelfstandige commando's. Dat denkbeeld zit al voor in de brigade, toch komt mij die nog te groot voor en koester ik de overtuiging, dat we met halve bri gades beter zullen uitkomen. Wat de algemeene bevelhebber zal doen tegenover eene gelande troepenmacht, die numeriek zeker wel niet zwakker zal zijn dan onze krijgsmacht, hangt natuurlijk van diens inzicht van het oogen- blik af. Doch waar we geen reserve en nog geen militie achter ons hebben, daar is de spreuk: „erst wagen und dann wagen" uit den aard der zaak dubbel geboden. Ik bedoel de vraag: massa tegen massa of een soort georganiseerde „detachementenkrieg", elders weer eens groepenoorlog genoemd. In het eerste geval, kan het pleit zoo goed als in eens beslecht zijn. Het gaat dan om de meerderheid in getal, moreel, enz. waarbij wij de nadeelen van het terrein voor den grooten oorlog in den hoop meenemen en dus er niet uithalen, wat er uit te halen valt. De troep, niet gewend te ageeren, als het enge verband wat ver broken is, staat voor débacles, als het feit zich zal voordoen. En daarop moet stellig gerekend worden, omdat het terrein er zeer gunstig voor is. In het laatste geval kunnen we gebruik maken van de lessen, die de Inlandsche vijand ons gegeven heeft, juist uit een oogpunt van gebruik van het terrein en verspreid optreden, en met vermijding van zijne fouten een maximum weerstand bieden. En die fouten zijn in hoofdzaak: gebrek aan organisatie, gebrek aan deugdelijke leiding over de geheele verzetslinie, gebrek aan samen werking en onvoldoende discipline. Voeg daar nog bij de weinige zorg voor rug en flanken en voor den dienst in den rug, dan kunnen we hiermede volstaan. We zouden ons aan hetzelfde euvel schuldig maken, indien we de guerilla als zoodanig voorstelden, zelfs nu er gunstige teekenen zijn, dat de inheemsche bevolking zal medewerken en dat er iets ontwaakt, wat men nationaliteitsgevoel zou kunnen noemen. Doch er is een tusschenvorm denkbaar en wel die van een 650 Juli 1914.] De INVLOED VAN HET TERREIN OP DE IND. OORLOGVOERING.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 38