En zoo moet de Infanterie leeren, dat Cavalerie vooruit nog
volstrekt geen voldoende waarborg is tegen verrassingen. Want
er is zooveel te doen voor ons handjevol ruiterij, dat we onze
opdracht niet genoeg kunnen beperken en vooral niet met een breed
gebaar een cirkelboog mogen aanwijzen van 180° om dat eens
te gaan ophelderen met 24 ruiters.
Doch de wetenschap, dat ze licht voor ons zoek is, dat het
herhaaldelijk voorkomt, dat ook de marschweg ontbloot is van
cavalerie en de beveiligende infanterie de eerste aanraking met
die van de tegenpartij meldt, heeft gemaakt, dat we niet, dan in de
uiterste noodzakelijkheid van eene cavaleriespits afstand doen.
Zoo geven we dan ook, als ontmoetingen te wachten zijn bijv. bin
nen 10 K. M., beperkte opdrachten aan onze cavalerie, alweer om
ten minste van het dringend noodzakelijke eenigszins ingelicht
te zijn.
Wat de gevechtshandleiding in 61 zegt omtrent de artillerie
behoeft geen nadere aanvulling. Ze werkt hand aan hand met de
Infanterie en hare schilden stellen haar in staat om zich tegen het
infanterievuur te dekken. Waar het terrein haar dwingt om meestal
op 2000 M. en korter in stelling te komen, daar is datzelfde terrein
ook al weer de bondgenoot om de tegenpartij lang in onzekerheid
te laten, waar ze juist slaat.
De eisch, de infanterie te steunen in de uitvoering van hare op
dracht en de groote moeilijkheid om overzicht te krijgen, vergemakke
lijkt de taak van de artillerie niet.
Het terrein laat haar niet toe tot volle krachtsuiting te komen,
op den voet als de Europeesche tactiek dat leert. Wij moeten ons
met heel wat minder tevreden stellen.
Of de inhoud van punt 53 (1) en (2) omtrent het bepalen van de
stelling en het tijdstip wel past in het kader van onze beschouwing,
betwijfel ik. Voor een gevecht in grooten stijl zal het misschien zoo
gaan, doch ik stel me voor, dat de A. B. in den regel zich bepalen
zal tot het aangeven van de plaats, ten opzichte van de gevechts
groepen, waar de artillerie zal moeten optreden en tot eene duidelijke
aanwijzing van het gevechtsdoel en overigens, juist alweer wegens
het terrein, aan den artilleriecommandant moet overlaten op de beste
wijze tot de bereiking van dat doel mede te werken.
In die duidelijke aanwijzing van het gevechtsdoel en van het
654
Juli 1914.] De INVLOED VAN HET TERREIN OP DE IND. OORLOGVOERING.