Opmerkingen naar aanleiding van de critiek der Heeren: A. Meijroos en W. E. Asbeek Brusse, kapiteins der Inf'e O. I. L. ik in 1909 wederom in ditzelfde kamp de oefeningen in gezamenlijk gevechtsschieten aan de schietschool aldaar meemaakte, waarbij o. a. op groote afstanden 's nachts geschoten werd met indirecte richting en steeds met het geweer M. 89. Genoeg om S. te overtuigen dat ik maar al te goed weet, dat ons geweer M. 96, voor wat de ballistische eigenschappen betreft, in het geheel niet te vergelijken is met het thans reeds verouderde type M. 89 van het Belgische leger. Voorts zegt de Heer M „Was S. dit bekend geweest, dan zou hem zeker zijn opge vallen, dat de betrekkelijk kleine massavermeerdering (ten over vloede niet ver van de draaiingsas gelegen) niet zoo'n grooten invloed kan hebben". De hierbedoelde massavermeerdering van 330 gram bedraagt toch 714% van het totaal gewicht (4300 gram) en deze- massa is wél, ik herhaal het, vér van de draaiingsas gelegen, want het draaipunt ligt in de schouderholte en niet in de zielas zooals S. schijnt te meenen De theorie der horizontale ontbondene van de looptrilling las ik met veel belangstelling, omdat S. daarmee een bewijs tracht te leveren dat deze (volgens genomen proeven nog wel) „geen noemens waardig gemiddelden horizontalen trillingshoek" veroorzaakt. Ik schijn dus eene goede gedachte gehad te hebben, door bij mijne verklaring der horizontale afwijking, deze theorie buiten beschouwing te laten; doch ik geef gaarne toe, dat zulks onbewust geschiedde. Nu wil ik S. nog vragen of de rechtsche afwijking van de punt van den kogel volgens de theorie van Prof. C. Cranz ook samen hangt met de grootte van de rotatiesnelheid? Zoo ja, dan gaat mijne theorie van 20 jaar oud er wonder goed mee parallel. Trouwens deze theorie is nog veel ouder, maar daarom niet minder waardevol, was dit niet het geval dan zou S. wel wat gevon den hebben om deze in zijn hart te treffen en zich niet tevreden gesteld hebben met eene andere theorie er naast te stellen, zonder meer. Uit het slot van zijn artikel blijkt, dat de Heer M. het povere resultaat van mijne verklaring niet goed begrepen heeft. 673 IN DE FEBRUARI-AFLEVERING VAN HET I. M. T. [juli 1914.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 61