Opmerkingen naar aanleiding van de critiek der Heeren:
A. Meijroos en W. E. Asbeek Brusse, Kapiteins der Infie O. i. l.
IN DE FEBRUARI-AFLEVERING VAN HET I. M. T. [Juli 1914.
links over, wat tengevolge zal hebben, dat het schot links zal
vallen, enz."
Inderdaad geef ik toe dat,indien op een doel gericht wordt—,
met links overhellend geweer, ook het schot links zal vallen, maar
dit heeft hierbij immers niet plaats.
Op het oogenblik dat gericht wordt, is het geweer zuiver verticaal,
(althans dat zullen wij veronderstellen), doch als de kogel den loop
verlaat, is het geweer linksom gedraaid om de zielas; daarbij kan
de richting wel goed gebleven zijn en ook de aslijn, zoodat uit
dien hoofde het schot goed zou vallen en niet links.
Ik blijf de overtuiging toegedaan, dat het geweer eene wenteling
linksom maakt, en wel:
le volgens de bekende werking van actie en reactie en volgens
mijne nadere verklaring in mijn vorig opstel.
2e stellen wij ons eene onwrikbaar bevestigde moer voor; drukken
wij daarin een schroef en zijn beide rechtsch getrokken, dan zal
de schroef noodwendig rechtsom draaien.
Was de moer draaibaar, dan zou de schroef zonder .wenteling
of draaiing in de moer gedrukt kunnen worden, maar deze zou
linksom moeten draaien. Kunnen wij nu niet den loop met de moer
vergelijken en den kogel met de schroef?
Door de plotselinge, explosieve werking der buskruitgassen, zal
weliswaar de inertie van de veel grootere geweermassa een merk
baren invloed uitoefenen, maar het principe der werking blijft
toch dezelfde?
(Zie verder mijne aanvankelijke verklaring).
Alvorens te besluiten geeft S. zijn eigen opinie aangaande de
vermoedelijke oorzaak. Ik kan mij met deze philosophische opvat
ting zeer goed vereenigen en acht het ook het meest verstandig
om de zaak aldus te beschouwen. En hiermede eindig ik mijn
pleidooi, den Heer Br. nogmaals dankende voor zijne leerrijke en
vruchtdragende repliek, die zoo bijzonder grondig gedocumenteerd
was.
Ubbergen, Mei 1914
F. J. C. van Hardenbroek. v. A.
677