Uit de practijk
[Juli 1914.
geheel 12X5 minuten. Bij deze oefening viel het volgende op te
merken
1. Het vlot moet al een eind van den oever staan, vóór dat het
paard te water gaat en wel omdat het een tijd duurt voor dat het
vlot behoorlijk op gang is. Is het paard dan al te water, dan zou
er kans zijn, dat het paard, dat betrekkelijk vlug zwemt, het vlot
vóór komt, het zou dan achterovergetrokken worden en dadelijk
zinken.
2. Het paard moet belet worden dicht bij het vlot te komen
door het met een stuk bamboeroeispaan of iets dergelijks op een
behoorlijken afstand en benedenstrooms te houden. Het zou anders
kunnen gebeuren, dat het paard tegen het vlot aan zou zwemmen
en zou trachten er op te komen. Bij deze pogingen krijgt het van
zelf een meer loodrechten stand, het kan onder het vlot schieten
of andere onaangenaamheden zouden er het gevolg van kunnen zijn.
Daar de stroom vrij sterk was 70 M. per minuut), hadden de meeste
paarden in het midden der rivier wel eenige moeite om tegen den
stroom op te werkenzij kwamen dan meestal ook in een meer lood
rechten en dus gevaarlijken stand.
Eén paard kon zijn stuur niet houden, kwam door den stroom
op zijne zijde te liggen en werd door de menschen op het vlot
over een 25 Meter naar den anderen oever gesleept.
Merkwaardig is het, dat een paard zoo licht is in het water, dat
dit oversleepen geschieden kon door drie personen.
Terugkomende werden de paarden per vlot overgezet. Het bam-
boevlot kon slechts één paard tegelijk overzetten. Daar het vlot
niet geheel aan den oever kon komen, moesten de paarden eerst
een halven meter diep in de rivier waden en dan op het vlot stap
pen. Ten einde op alle gebeurlijkheden voorbereid te zijn, werden
de paarden van te voren aan een fouragestrik bevestigd. Eén paard
sprong van den oever op het vlot en gleed door de verkregen
snelheid er weer van den anderen kant af. Gelukkig deed de fou
ragestrik hier goede diensten.
De tijd van overvoer was weer 12X5 min. Te 12.45 n. m.
kwam dit gedeelte weer te Pamagasari in het bivak terug.
Deze oefening bleek voor de manschappen zeer nuttig, daar vooral
de jonge cavaleristen hierin nog onhandig waren.
681