Opmerkingen naar aanleiding uan de critiek der Seeren: PI. Qleijroos en W. E. fllsbeek Brusse, Kapiteins der Infie. O. I. fa. in de Februari-afleuering nan het I. m. T. Wat betreft de critiek van den kapitein A. Meyroos zij het vol gende opgemerkt. De S. begint met een theorie van den trillingshoek te geven, af wijkende van de mijne. In het midden latende of de meening van ZEd. d.a.g. al dan niet juist is, moet ik opmerken, dat dit gedeelte van mijn artikel slechts tot het negatieve gedeelte der verklaring behoort, omdat ik aan het slot hiervan zeg: „In deze richting moeten wij dus de verklaring niet zoeken" enz. Het was slechts een tasten mijnerzijds om in het goede spoor te komen; doch toen het bleek dat ik in die richting dwaalde, keerde ik op mijne schreden terug. Uit een ballistisch oogpunt beschouwd, zijn deze overwegingen van den S. dus wellicht van groote waarde, doch aan de waarde mijner verklaring doen zij niets af. Verder werpt de S. mij tegen, dat ik de grootte der horizontale afwijking niet vergelijk met de derivatie. Wellicht had zich hieruit eene vruchtbare gedachtenwisseling kunnen ontspinnen, indien S. althans zelf met getallen voor den dag was gekomen; maar ziet ZEd. laat er dadelijk opvolgen: „dat hem d. a. g. geen cijfers ten dienste staan". Wel wil S. ons geweer M. 96 met het Belgische geweer M. 89 vergelijken om mij te overtuigen van mijn ongelijk. Het is ZEd. misschien onbekend dat ik in 1908 in opdracht van het M. v. O. bij het Belgische regiment Grenadiers werd ge detacheerd, om in het kamp van Beverloo de schijfinlichtingen systeem „Bremer" te bestudeeren en dat ik gedurende die geheele detacheering bijna uitsluitend schietoefeningen meemaakte; terwijl 672

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 60