Juli 1914]
Overzicht van eenige Tijdschriften.
wordt, thuis, maar wat punt 362 vermeldt is iets anders en is
daarom in het Regl. Ber. Art. wel op zijn plaats.
Van het artikel: „Het handgemeen een legende" bevat deze
aflevering het slot. Luit. Baron van Lawick heeft in zijn studie
voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis aangehaald, welke aantoonen,
dat het handgemeen bestaan heeft en nog bestaat. Maar vooral
laat S uitkomen, dat het handgemeen bestaan moet. S. waarschuwt
tegen de gevaarlijke suggestie, die uitgaat van de theorie, dat geen
handgemeen bestaanbaar is.
In het vervolgartikel „Een en ander over zoeklichten in den
landoorlog" geelt kap. C. W. van Dooden een overzicht van de in
richting van het zoeklichtenmatcriëel, in het bijzonder van de mobiele
installatiën, die bij een veldleger benoodigd zijn.
Een aantal duidelijke fotografische afdrukken zijn aan het artikel
toegevoegd.
Voor de organisatie van de pas opgerichte zoeklichten-afdeeling
bij een Russisch legerkorps verwijzen we naar wat onder „Van
vreemde legers" daarover is vermeld.
Ten slotte valt nog een kort artikel over „De bevelvoering der
Nederlandsche Cavalerie" te vermelden. Het artikel is geschreven
naar aanleiding van door den M. v. O. over deze aangelegenheid
gesproken woorden, handelende over:
D De scheiding der functies van inspecteur van het wapen en
brigade-commandant.
2e De splitsing der cavalerie in 2 soorten, de zelfstandige ca
valerie en de divisie-cavalerie.
Wat de scheiding der functies, onder le vermeld, betreft, de
noodzakelijkheid daarvan wordt door den schrijver, luitenant van
Lawick, met kracht bepleit.
Maar een splitsing in vredestijd van de cavalerie in 2 soorten
acht S. een rampzaligen maatregel.
Ze zou scheuring in het wapen teweegbrengen en de 2e categorie
zou al spoedig als minderwaardig worden beschouwd, en dan een
reduit vormen voor de slechtste elementen aan menschen en paarden.
Teekenen we ten slotte nog aan, dat bij deze aflevering van de (n)
Militaire Spectator een extra-bijlage is verschenen, getiteld:
„De belegering van Adrianopel."
N.
708