Patrouillezorgen. II. Bij iedere patrouille van een brigade behooren drie dwangarbei ders voor het dragen der beide zeilen, twee lantaarns, het blik verbandmiddelen, tandoe, zout, thee, petroleum, enz. Men noemt deze dragers „de trein." De man zelve draagt drie dagen vivres (rijst en gezouten visch) bij zich. Moet de patrouille voor langeren tijd uit en bestaat onder weg geen gelegenheid te fourageeren b.v. op de posten, die men voorbijgaat, dan rekent men voor iederen dag vivres bij den trein één dwangarbeider. Een officier krijgt in den regel de beschikking over drie dwangar beiders voor zijne persoonlijke barang, bestaande uit: een tentje, een veldbed en 2 a 4 petroleumblikken. Voor tent is het meest geschikt 2 stukken zeil, liefst van hetzelfde soort als door de Compagnie gebruikt wordt. Deze qualiteit is uitstekend; mij is geen enkel adres bekend waar men dit kan aan- koopen. Uit een afgekeurd groepszeil knipt men twee stukken van 4 M. Het tentje wordt op dezelfde wijze opgeslagen als de groote tent voor de brigade. Vele officieren nemen in moeilijk terrein geen veldbed mede, doch voorzien zich van een één persoons stroozak. Hiervan worden de 4 hoeken afgesneden en versterkt. In het bivak worden dan 4 vorken gekapt en twee stokken door de hoeken aan de lange zijde gestoken, die met hun uiteinden in de vorken rusten. Op deze wijze heeft men een licht en toch vrij goed veldbed. Een dergelijke stroozak wordt ook vaak in plaats van de model tandoe meegenomen. Zij is lichter en voldoende. De petroleumblikken hebben deksel en sluiting en kan men overal laten aanmaken voor weinig geld. In één blik pakt men al het gereedschap voor het bereiden en gebruiken van het eten en drinken en de daartoe noodige artikelen, als: 2 borden, mes, lepel, vork, koffiepotje, mok, bordendoek, zout, suiker, koffie, thee, sambalans, 779

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 61