De „ziaare" batterijen der Dieumste
groot-slagschepen of super-
dreadnoughts.
Bij alle „vlootvoerende" mogendheden is men er thans op uit
de uitwerking en dracht der zware batterijen te vergrooten, door de
nieuw in aanbouw zijnde groot-slagschepen te bewapenen met
kanonnen van zwaarder kaliber en de trefkans dezer vuurmonden
te verhoogen door de waterverplaatsing der schepen te vermeerderen.
Het „Taschenbuch der Kriegsflotten 1914", van de hand van den
kapitein-Luitenant ter zee Weyer, stelt ons in staat een kort overzicht
te geven van de richting, waarin de op vlootgebied gezaghebbende
en toonaangevende staten zich thans bewegen.
Wellicht kunnen wij hieruit lessen putten voor de richting, die ook
wij zullen hebben in te slaan, hoewel wij neiging schijnen te hebben
met onze vloot aan te vangen op het standpunt, dat door anderen
juist werd prijs gegeven. Dit „goedkoopere" standpunt zou toch
zeker ook door anderen wel gehandhaafd zijn geworden, hadden
niet zeer gewichtige en doorslaande motieven geleid tot de zich
teekenende verandering of overgang.
We zullen deze motieven in 't kort staatsgewijze behandelen.
In Engeland was in 1906 de eerste Dreadnought van 18000 ton
bewapend met tien kanonnen van 30.5 c. M.
Daarna ging men over tot eene waterverplaatsing van 20 000
tot 26500 ton en eene bewapening met tien kanonnen van 34.3 c.M.
opgesteld in torens van 2 stukken, één midscheeps, en twee, étage-
gewijs, voor- en achteruit, zoodat dwarsscheeps met alle tien, voor-
en achteruit met vier stukken gevuurd kan worden.
De nieuwe groot-slagschepen, van de Queen Elisabeth-klasse
van 27500 ton, zijn bewapend met acht kanonnen van 38 c. M.,
opgesteld voor- en achteruit in torens van 2 stukken, waarvan die
naar de zijde van het middenschip over den daarvoor of daar
achter staanden toren kan heenvuren. Dus dwarsscheepsvuur met
alle acht, boeg- en hekvuur met vier stukken.
763