Concubinaat ofhuwelijk? [Sept. 1914. verschrikkelijk immoreel zelfs. Maar voor den ethicus, die in deze booze wereld tenslotte een hopeloos verdoolde is, zijn, en ten rechte, ook zooveel andere zaken immoreel, die 's werelds wreede radering 't beeld is van v. Deyssel—ten slotte niet zoo onrustbarend veel wreeder of geweldiger maken. Ja, „waren alle menschen braaf en deden daarbij welmaar dat zijn ze niet en dat doen ze niet. Nu niet en waarschijnlijk—n'en déplaise de rein-leven en andere ethische bewegingen ook nooit. En daarom, van een practisch standpunt beschouwd, de dingen nemende, zooals ze nu eenmaal in de tegenwoordige koloniaal-mili taire maatschappij een samenleving zijn en voorloopig ook zullen blij ven, is het concubinaat een noodzakelijk kwaad, dat practisch echter meer goed dan kwaad zal doen. Alleen practisch natuurlijk, want het concubinaat heeft een tweevoudige uitwerking ten goede—en we leerden dat reeds op de academie uit onze zoo weinig practische leerboeken: le. op het procent lijders aan venerische ziekten, 2e. op het drankmisbruik. Dat is niet te ontkennen. En nu is de vraag,, waarom tenslotte alles draait: zal een gedwongen huwelijk (want dit is het tenslotte immers, waar niet de keuze gelaten wordt: con cubinaat of huwelijk, maar het concubinaat niet langer wordt toege staan!) eerst voor de onderofficieren., later voor de overige mindere militairen minstens een zelfde uitwerking ten goede hebben? Ik antwoord dadelijk „neen" (en ik weet, dat velen dit „neen" instemmend en vreugdevol zullen onderstreepen) en ik hoop het, zij het in groote lijnen, hieronder te kunnen bewijzen. Indië kent geen middenstand, nöch een grooten, nöch een kleinen middenstand een maatschappelijk milieu, waarin onze onderofficieren en soldaten hun gelijken kunnen vinden en waarin zij zich thuis voelen, een milieu dat er hen eerder toe zou brengen een gezinsleven te wenschen en te vormen. En dit economisch verschijnsel moet men nooit uit het oog verliezen. Indië kent den stand van „toean" °groote toean, middelmatige toean, kleine toean, heelemaal geen toean en toch toean een stand, waartoe ieder wordt gerekend of althans zichzelf rekent, die niet na één of meerdere schipbreuken op het onsmakelijke strand van de kampong werd geslingerd. Na den stand der toeans komt er, zooals de volksmond dat niet onaardig uitdrukt, een heelen tijd niets, en dan eerst Jan Fuselier 855

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 45