Sept. 1914.J Concubinaat ofhuwelijk? en de zijnen op den drempel van de kampong. En waar dus iedere trait d'union tusschen dezen heel grooten en dezen heel kleinen stand geheel ontbreekt, bestaat er selbstverstandlich ook niet de minste aanraking. Integendeel zelfs afstooting. Wil nu een onderofficier huwen, dan staat hij in deze omstandig heden tegenover de practijk des huwelijks, een practijk, die tenslotte een universeele is. Zocht hij in Indië een levensgezellin, niet op beperkte prolongatie, maar voor altijd en voor de wet, dan zal hij die moeten zoeken öf onder de dochters van z'n collega's of ex- collega's een wel zeer beperkte keus of ja, of! Of hij zal een jongedame aan zich doen smeden, wier afkomst en daaruit noodzakelijk ontstane eigenschappen nóch voorden bruidegom, nèch voor den smid een goede belofte kunnen zijn. Het lijkt me niet noodig op dit punt nader in te gaan. Dan kan hij en in deze richting zoeken enkelen een duurzame en bevredigende oplossing een burgermeisje in Holland huwen. Maar tot deze meisjes is zoo zoetjes aan het begrip doorgedrongen, dat de Indische onderofficiersstand in de tegenwoordige omstandig heden voor haar niet de meest gewenschte huweiijkscandidaten bevat. En dit is immers niet te verwonderen! Zoodat deze meisjes, wanneer zij ondanks de waarschuwingen de „stem des harten" volgen ethisch zulk een schoone, practisch zulk een gevaarlijke stem öf de gebruikelijke désillusie en dé- ceptie zullen ondervinden, öf ja öfOf het zijn meisjes, die tenslotte den meest bevooroordeelden ethicus zullen doen inzien, dat een Inlandsche concubine in dit geval wenschelijker zou zijn dan een Europeesch boterbriefje. Vooral ook uit een ethisch stand punt! Het is voor ingewijden en dat zijn de officieren toch wel niet noodig hier in détails te treden omtrent het gevoeglijke leven, dat een behoorlijk Hollandsch meisje als vrouw van een Indisch onderofficier wacht. Niet alleen met het oog,op hetgeen ik hier boven schreef, doch ook van financieële zijde beschouwd. De in komsten en financieële vooruitzichten van een gewoon onderofficier zijn van dien aard, dat het hem beslist onmogelijk is op dien basis en volgens den tegenwoordigen levens- en duurtetoestarid een gezin te scheppen een gezin, want waar men naar ethische en christelijke moraal een huwelijk wenscht, leert diezelfde moraal toch immers ook 856

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 50