Korte Mededeelingen. [Sept. 1914.
Bef getal 28.
Op bladz. 81 van de Terreinleer 4e herziene uitgave staat „Voor
geringere helling (dan 35° heeft men slechts het aantal millimeters
(tusschen twee hoogtelijnen) gevonden met den dubbelen decimeter,
te deelen op het getal 28, om de helling tot in graden voldoende
nauwkeurig te kennen." Meermalen vroeg ik het waarom en dan
bleef men dikwijls het antwoord schuldig of was dit er min of meer
naast. Een kleine toelichting is daarom wellicht niet ongewenscht.
De afstand a tusschen twee hoogtelijnen wordt uitgedrukt door
de formule
a H cotang
waarin H de afstand der horizontale snijdingsvlakken en de hoek
waaronder het terrein helt (hellingshoek).
57.29
2
28.64
3
19.08
4
14.30
5
11.43
10
5.67
15
3.73
20
2.75
25
2.14
30
1.73
35
1.42
40
1.19
45
1.00
Daar
de
afstand
landsch Indische kaarten constant is, nl. gelijk aan de helft van het
aantal duizendtallen der schaal in meters, wordt H op elke schaal
der kaart 0. 5 m.M. en dus is a voor
1° 28.6 m.M.
20 14.3
3° 9.5 enz.
Voor kleinere hoeken zijn de eotangenten vrij wel omgekeerd
evenredig met het aantal graden dier hoeken,
cotang. 1° cotang. 2° =2:1
cotang. 1° cotang. 5° =5:1 enz.
1) Aldus genomen in verband met het grootste aantal hoogtelijnen, dat
nog op een bepaalden afstand geteekend kan worden. De bekende Kartograaf
A. PENCK komt in zijn: Studiën über Gelandedarstellung op 2/5 van het
aantal duizendtallen.
881
10
z=z