Oct. 1914.] Automatische Tempeertoestellen en Één Tempeer-
Bij een, op een bepaald oogenblik, noodzakelijk groote vuur-
snelheid kunnen dan twee tempeerders tegelijk, en met dezelfde
snelheid werkende, aan het tempeeren gezet worden.
Waar ook in de toekomst veld - en bergartillerie in ons leger
over een projectiel, dan het eenheidsprojectiel zij het dan ook
van een thans reeds verouderde constructie zullen beschikken,
is het van groot belang, het tempeeren der buizen van de projec
tielen bij beide artillerie - soorten op dezelfde wijze te doen
geschieden.
Dit ook in verband met de gewilde en zoo gewenschte overeen
komst van veld- en berggeschut, zoodat als 't ware gezien ons
beperkt aantal Europeesche artilleristen de bedieningsmanschappen
van, met en nevens elkaar optredende veld- en bergartillerie,
elkander op staanden voet in en onder vuur kunnen aflossen,
aanvullen of vervangen, b. v. bij ingetreden verliezen, onklaar
geraken of buiten gevecht gesteld worden van stukken.
Een en ander bracht ons op het denkbeeld om voor beide artil
leriesoorten één tempeerkap te doen vervaardigen. We deelden
dit reeds mede aan het slot van ons opstel „Een viervoudige buis
voor eenheidsprojectielen" (1). Thans kunnen wij echter de
teekening en beschrijving van die automatische tempeerkap geven.
Wij vermeenen bescheidenlijk, dat daaraan uit een oogpunt van
eenvoud van constructie, gemakkelijke en eenvoudige behandeling,
lichtheid en last not least goedkoopte, geschiktheid voor Veld èn
Berg, de voorkeur moet gegeven worden boven de zoo gecompliceerde,
daardoor minder betrouwbare en dure tempeermachine als thans
in gebruik bij onze veldartillerie en alleen daar aan te wenden.
Hapert die machine op het gevechtsveld op het oogenblik, dat
snelvuur moet worden afgegeven, en men dan op den tempeer-
sleutel is aangewezen, dan kan de dan gewenschte wellicht de
doorslag gevende vuuruitwerking niet verkregen worden.
Hoewel onze automatische tempeerkap met de hiervoor beschre
vene Fig. Ill, IV, V en VI veel overeenkomst heeft, wijkt ze
daarvan echter nog in zooveel opzichten van af, dat eene teekening
en een korte beschrijving niet overbodig mogen heeten.
Zie Fig. XI, XII, XIII en XIV.
In de kap (XI en XII, 1) liggen de stelringen (XI en XII, 2
(1) I. M. T. 1913. I. blz. 457.
944