Oct. 1914.]
Indische Tactiek?
zeker zijn nut, de grootste waarheden nu en dan eens uit te spreken
of op schrift te stellen, maar schrijver houde ons ten goede, dat
het verband, waarin in het hier besproken opstel de rede wordt ver
heerlijkt, min of meer een verwijt bevat tegen de samenstellers van
onze tactische voorschriften en in het bijzonder van onze Gevechts
handleiding. Lag het niet in schrijvers bedoeling, de samenstellers
van gebrek aan zelf denken te betichten, dan kan alleen zijn
bedoeld, dat onze voorschriften, zooals zij thans zijn, het zelf
leeren denken beletten, of althans belemmeren.
Het is ons werkelijk niet duidelijk, hoe dit mogelijk zou zijn.
Evenzeer ontgaat ons wat schrijver met zijn schema A of B bedoelt.
In onze voorschriften heeft men het begrip schema toch al heel
ver gebannen! Het is jammer, dat door schrijver niet ter verdui
delijking van zijn betoog een concreet voorbeeld uit een onzer voor
schriften is genomen.
Integendeel is ons inziens eene oordeelkundige toepassing van de
in onze tactische voorschriften neergelegde beginselen alleen mo
gelijk aan de hand van studie, in de eerste plaats van de krijgs
geschiedenis. Zoo terecht haalt de heer van Dam van Isselt
in zijn gloedvol betoog de woorden van Yorck von Wartenburg aan:
„Wat is voor die studie (n.l. van den oorlog) leerrijk, wat ster
kend voor den militair? Noch de vormen, noch de geschiedkundige
„feiten, want nooit zal een gebeurtenis zich op volkomen dezelfde
„wijze herhalen. Belangwekkend en van waarde is het, om na te
„gaan, hoe de dingen ontstonden en daaruit dan de gronden af te
„leiden, waarom ze zoo werden. Studie van de krijgsgeschiedenis
„is derhalve in de eerste plaats bestudeering van den veldheer.'
„Men moet doordringen tot het brein van den strateeg, om daar
„het ontstaan der besluiten af te luisteren. De geestdrift, welke
„de studie der krijgsgeschiedenis bij ons voor bepaalde personen
„opwekt, moet ons aanvoeren tot een even hoog streven".
Maar aangezien er door de zooveel talrijker buitenlandsche offi
cieren zooveel meer wordt geschreven dan in de Nederlandsche
militaire tijdschriften, zal men onvermijdelijk bij zijne studiën ook zijn
toevlucht moeten nemen tot buitenlandsche schrijvers, te meer daar
1) Vereeniging Krijgswetenschap VII 1913-T4.
950