Indische Tactiek?
fOct. 1914.
de buitenlandsche werken in verband met de zooveel grootere op
laag veelal van betere kaarten zijn voorzien.
Intusschen blijft de krijgsgeschiedenis een gevaarlijk instrument
voor den oningewijde. Bij de studie er van is leiding in den
aanvang onontbeerlijk, al ware het slechts om uit den overvloed
van militaire literatuur het kaf van het koren te onderscheiden.
Zonder leiding loopt men gevaar op dwaalwegen te geraken, die
voor goed het juiste spoor bijster doen raken. Zij, wien dit over
komen is, mogen zich wellicht schuldig maken aan „het onzalig
gescherm met al die vreemde menschen", hiermede is toch zeker
niet de studie van de krijgsgeschiedenis, dus van de gevechts- en
oorlogvoering, veroordeeld, zelfs al is men hierbij verplicht van
buitenlandsche geschriften gebruik te maken!
In zooverre heeft natuurlijk ook de koloniale krijgsgeschiedenis
haar hooge waarde, maar het is toch logisch, dat men bij het zoeken
naar kennis van de wijze van strijdvoering tegen een gelijkwaardigcn
tegenstander in de eerste plaats grijpt naar de geschiedenis van
oorlogen gevoerd volgens Europeesche beginselen.
Natuurlijk zullen ook bij de toepassing van die beginselen fouten
worden gemaakt, zoowel in Indie als elders, zoowel in de werke
lijkheid als bij oefeningen in het terrein of op de kaart. Maar waarom
zou een „al te voorzichtige, steeds op nadere berichten wachtende
Commandant" zich nu juist op Europeesche wijze voldoende gedekt
wanen, als blijkt dat dit ten onrechte het geval is?
Bovendien leent een oefening op de kaart zich weinig om daaruit
zonder meer lessen te putten. Dergelijke oefeningen bieden wel
gelegenheid aan den leider zijne meeningen en opvattingen aan
zijn auditorium kenbaar te maken, hij is in staat, gemaakte fouten
(of hetgeen hij daarvoor aanziet!) te straffen door de tegenpartij
een succes te gunnen. De oefening wordt dus geheel beheerscht
door de persoonlijke inzichten van den leider, ook al zijn deze
absoluut verkeerd.
Lessen zijn uit deze oefeningen dus alleen te trekken, als men
vooropstelt, dat de opvatting van den leider juist is.
Eén punt wenschen wij nog even te bespreken. Schrijver acht onze
brigades van 2400 geweren met hulpwapens nog te groot als tactische
eenheid, en is overtuigd met halve brigades beter te zullen uitkomen.
Terwijl toch reeds bij de indeeling van ons Veldleger in gemengde
951