Uit de Practijft. Schieten in theorie en in practijh. De inlichtingen, welke de Redaktie geeft op blz: 583 e. v. van het I. M. T. van dit jaar, wekten bij mij groote teleurstelling, want toen de S. S. proefcirculaire in mijn handen kwam, was mijn eerste verzuchting: daar zal hoogstens een enkeling bij toeval aan voldoen. Deze verzuchting was natuurlijk gebaseerd op mijn practische erva ring omtrent hetgeen men bij de schietoefeningen aan uitkomsten gemiddeld verkrijgt, (a. Naschrift). Toen de proef dan ook door mij aan de menschen bekend ge maakt en uitgelegd werd, was het oordeel anoniem, dat het een „bof" was, als men aan de proef voldeed. Doordat ik gewacht heb met schrijven, totdat de proef in dit gar nizoen was afgeloopen en waarvan de uitslag mij een grooten steun heeft gegeven in mijn opvattingen, kan ik gebruik maken van de inlichtingen van de Redaktie. Teleurgesteld werd ik door die inlichtingen, omdat mij daaruit bleek, dat nog steeds bestaat de onpractische wijze, waarop men voor de individueele oefeningen de voorwaarden blijkbaar vaststelt en waar tegen ik reeds in den winter van'o6 op'o7 bij mijn detacheering aan de Normaal Schietschool te velde trok en wel om de volgende redenen. In de berekening op blz. 585 I. M. T. staat: Volgens 10 van het „aanh: S. V. I. zal een middelmatig schutter bij het vuren uit de „vrije hand een spreiding verkrijgen gelijk aan het dubbele van de „normale geweerspreiding". Natuurlijk is niet met opzet verzuimd mede te deelen, dat in de 3e al. van die 10 van het aanhS. V. I. staat, dat men „in de practijk (maar) aanneemt, dat voor een middelmatig schutter bij het vuren uit de vrije hand de spreiding gelijk is aan het dubbele van de normale geweerspreiding, (b naschrift). Toch voelt ieder natuurlijk, dat „aannemen"dat de individueele (a) Cursiveering is van mij. R. 954

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 56