Uit de Practijk. [Oct. 1914. spreiding zoo is, iets geheel anders is, dan dat het bijv: gebaseerd is op verkregen uitkomsten bij proeven e. d. (Proeven hebben n. m. m. echter bij individueel vuur op afstanden van 100, 200 en 300 M. geen nut, tenzij men de uitkomsten neemt van een verbazend groot aantal proeven. Ik kom daar straks op terug). Men zal nu wel moeten aannemen, dat voor een goed schutter het verschil dier spreidingen geringer is (laat ons aannemen op grond van 12 aanh. S. V. I. dat die individueele spreiding is U/3X de normale geweerspreiding) en voor een S. S. nog weer geringer (men mag aan de hand van het voorgaande aannemen, dat hierbij die spreidingen vrijwel gelijk zijn). Nu leert 9 aanh. S. V. I., dat de normale spreiding verkregen is bij het vuren van den schietbok onder de gunstigste omstandigheden door uitstekende (d. i. uitgezochte) bokschutters, hetgeen wil zeggen, dat de normale spreiding aangeeft de hoogste uitkomsten, die met ons wapen kunnen worden bereikt. Al dadelijk zal een ieder willen toegeven, dat bij schieten uit de vrije hand nooit deze uitkomsten mogen worden verwacht. Een eenvoudige berekening leert ons, dat, om niet meer dan het dubbele van de normale totale S.h. op 200 M. te krijgen, de schutter (volgens 10 aanh: een middelmatige) nog geen halve m. M. te veel of te weinig korrel mag nemen en dat, om aan den eisch van de le oef. van de proef te voldoen, de schutter iets minder dan 2 m. M. te veel of te weinig korrel mag nemen. Wanneer we ons dit even indenken, een geweer nemen, daarmee richten en aftrekken, dan zullen wij toch volmondig moeten erkennen, dat dit bij het zeer snel afgeven van een serie van 10 schoten grenst aan het volmaakte en bijna onmogelijk is, tengevolge van verschillende invloeden, als knallen van het schot, 't voortdurend openen en sluiten van den grendel, korte windstooten (volgens 3 aanh: S.V.I. geeft matigen wind al een afwijking aan het projectiel, op 200 M. resp. 300 M. schietende, bijna gelijk aan het vierde deel resp. 5/6 der normale breedtespreiding) en de zenuwachtigheid van den schutter, die zich graag het predicaat scherpschutter met de daaraan verbonden premie van 3.ziet toegewezen. In de practijk neemt men dan ook waar, dat het de allerbeste schutters een enkele maal gelukt aan den eisch te voldoen om niet meer dan het dubbele der normale spreiding te krijgen. 955

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 57