Oct. 1914.]
Uit de Practijk.
Op grond waarvan men in 10 aanh: S.V.I. in de praktijk
maar aanneemt, dat de spreiding van den middelmatigen schutter
2 maal de normale is, wordt niet bekend gesteld, doch het wil
mij voorkomen, dat de spreiding van den middelmatigsten schutter
van het Ned: Ind: Leger veel grooter is.
Dat lang niet algemeen aangenomen wordt, dat de spreiding van
den middelmatigen schutter zoo is, moge blijken uit het feit, dat
ons aan den H. C. voorzichtiglijk, vermoedelijk op grond van
practische ervaring, werd gedicteerd, „dat de soldaat bij het
„schijfschieten nooit van den bok schiet, maar in den regel uit de
„vrije hand of hoogstens aangeleund of opgelegd.
„Daarom en omdat het gros der soldaten middelmatige schutters
„zijn, zal de spreiding van het individueel vuur in den regel grooter
„zijn dan de normale".
De mate van grooter zijn dier spreiding, werd wijselijk niet
aangeroerd.
Ook Nijland laat zich in zijn werk in 50 zeer voorzichtig uit
en zegt alleen, dat „de schutter de spreiding van den enkelen man
„uit de door hem (zelf) verkregen uitkomsten zelve moet leeren
„kennen" en gaat dan maar spoedig over tot de bundelspreiding en
geeft dan in 52 aan hoe groot deze bleek te zijn bij proeven
met goed en slecht geoefende schutters te beginnen op 300 M.
In 49 zegt hij echter, dat een goed schutter, opgelegd vurende
bij gunstig weer en bij juist gekozen vizier en mikpunt nog een
vrij zeker schot heeft bijv. met het geweer tot op 3C0 M. op een
man, wiens hoofd alleen zichtbaar is, doch zonder reden op te
geven, waarom dit zoo is. Wel zegt hij in die dat de normale
spreiding van het wapen ons het middel aan de hand doet om de
trefkans te berekenen van het enkele schot op een doel van bepaalde
afmetingen, altijd onder de gunstigste omstandigheden, hetgeen o.a.
wil zeggen, met uitsluiting van alle persoonlijke fouten, en dat die
normale spreiding ons leert beoordeelen de meerdere of mindere
zwaarte van overgangsvoorwaarden en dat ze ons doet zien in
hoeverre de verschillende klassen van schutters beneden de grootst
mogelijk bereikbare schietvaardigheid blijven. Maar dat hieruit de
gevolgtrekking gemaakt kan worden, dat een goed schutter op
300 M. nog een vrij zeker schot heeft op een kopschijf, komt mij
op zijn minst ver gezocht voor.
956