Uit de Practijk. [Oct. 1914. Weer iets minder vaag dan Nijland is het Nederlandsche Wapen voorschrift 1901, dat in punt 56 zegt, „dat alleen onder de gunstigste voorwaarden nog een vrij goede trefkans bestaat op" een kopschijf op 300 M, waarbij aan den lezer wordt overgelaten te beoordeelen, voor welk soort schutter die kans bestaat. Waarschijnlijk om nog wat minder vaag te zijn, werd in punt 223 van het Nederlandsche S. V. I. '07 .opgenomen, dat uit de normale spreidingen kan worden afgeleid, dat zeer goede schutters die kans hebben, en wordt in stede van vrij goede gesproken van voldoende trefkans. Het Nederlandsche S. V. I. 1912 heeft de bewoordingen van dat van '07 gelijkluidend overgenomen in punt 194. Erkend moet worden, dat van al deze omschrijvingen betreffende de individueele spreiding nog het meest „houvast" geeft, die in 10 van het aanh. S. V. I. Ned. Indië. Toch is het jammer, dat niet opgenomen is kunnen worden, dat in de practijk gebleken is, dat de individueele spreiding van een middelmatig schutter twee maal de normale is, want dan hadden we alleen nog maar te weten wat een middelmatig schutter is. Want ook dit woord is vaag in zijn beteekenis, doordat niet uit te maken is, wat op die korte afstanden van een goed, wat van een slecht schutter geëischt mag worden. Om de gedachte te bepalen, wijs ik er hier terloops even op, dat van het heele garnizoen te Tjimahi en dat te Bandoeng het slechts aan 2 schutters is gelukt, aan den eisch van de le. oef. der S, S. proef te voldoen en dat in den eersten zin op blz. 586 I. M. T. jaar gang '14 gezegd wordt, dat een goed schutter aan deze oefening bij de le maal vlot moet voldoen. Volgens de Redaktie is dus eigenlijk in de garnizoenen Tjimahi en Bandoeng geen enkel goed schutter, terwijl er volgens mijn inzichten verscheidene zijn. Nijland zegt dan ook terecht in zijn meer aangehaald werk, dat „men toch vooral niet vergete, dat het begrip goed resp: slecht „geoefende schutters zeer vaag is en dat zelfs door een en dezelfde „afdeeling schutters op verschillende dagen dikwijls vrij uiteen lopende spreidingen verkregen worden", hetgeen n. m. m. nog meer het geval is met een enkelen' schutter, omdat bij een afdeeling de fouten van den eenen schutter gedeeltelijk geneutraliseerd kunnen worden door 't beter schieten van een anderen. 957

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1914 | | pagina 59