Korte Mededeelingen. [Oct. 1914.
winnen de financiëele moeilijkheden, die de toestand mede bracht;
daarvan kan ik u de heilige verzekering geven.
Men weet het hier, men weet het in Holland, men spreekt en
schrijft er over, men bazuint het uit in speeches aan diners, bij
feesten, spreekt er over bij geopende graven, het Indische leger kent
zijn plicht. Dat is genoegzaam bewezen. Maar wanneer men in Hol
land soms denkt, dat de telegraphische of in druk verspreide mede-
deeling van deze of gene woorden, aldaar gesproken of in courant
en tijdschrift neergeschreven, ons hier zoo „lekker" maakt, dat wij
maar verder over alles heenstappen, wat niet is; wat ons onthouden
wordt, dan.... heeft men het glad mis.
Woorden, heet het, niets dan ijdele woorden. Kom liever met
daden over de brug. Van z. g. appreciatie - stel je voor, dat die er
zelfs ook nog niet was— kan geen mensch leven. Liever geen fraaie
woorden, maar nog eens, daden, tastbare bewijzen, die hebben wij
noodig.
Hoe de toestanden in het officierskorps zijn, men weet het, want
het is herhaaldelijk uitgebazuind. De legercommandant weet het;
de gouverneur-generaal weet het en erkent de juistheid; ook de
regeering in Nederland weet het zeer goed: niet alleen uit courant
en tijdschrift, neen zelfs officieel en dat zegt wat, want dan kan die
wetenschap niet geloochend worden.
Die toestanden eischten dringend verbetering reeds jaren geleden;
de tractementen der hoofdofficieren zelfs reeds van vóór veertig
jaren. Al de autoriteiten hier te lande erkenden, dat positieverbetering
urgent was; wat wil men meer. Toen opdracht kwam, om op de
begrooting te bezuinigen, heeft de Indische regeering de post voor
de salarisverhooging laten staan op hare begrooting omdat deze
urgent werd geacht.
Tot op dat tijdstip deed de regeering, wat haar plicht was.
Toen kwam de oorlog.
Holland en de Hollandsche gewoonten kennende, begreep ik, dat
het eerste, - zoodra het oorlogsgevaar zou zijn geweken, zou wor
den gedacht aan de dubbeltjes. En wat is nu logischer, nietwaar,
wanneer men net precies zijn eigen leger heeft mobiel gemaakt,
en dat in de koloniën, behalve de feitelijke mobilisatie, ook gereed
wordt gehouden, dan dat men begint te tornen aan de inkomsten van
dat beroerde leger, dat men wel is waar ieder oogenblik broodnoodig
kan hebben, op welks offervaardigheid en bereidwilligheid om alles,
zelfs het leven der individuen willig te geven, een reusachtige wissel
wordt getrokken, maar dat toch blijft het leger, het stiefkind, het
politieke afmaakmiddel bij uitnemendheid, voor Indië en Nederland
het middel om op de goedkoopste manier nieuwe gebieden te
verwerven en te behouden.
In Holland spreekt zulks thans niet. Want daar zit men nog
met den toestand te houden. Daar doet wel is waar het leger
965