Nov. 1914.] Militaire politiek van Japan.
Ono, chef van de eerste afdeeling van den generalen staf (operatiën
e. d.) en Schout-bij- nacht Sato, van den generalen staf der zeemacht.
Het instellen van een Raad als de hier boven genoemde was reeds
sedert lang door velen bepleit en o. a. door Prins Katsura bij het
optreden van zijn derde kabinet in het begin van 1913 toegezegd.
Immer was geklaagd, dat de ministers van oorlog en marine bij het
opmaken van hunne begrootingen niet alleen door onderlingen naijver
bezield waren, doch bovendien niet in voldoende mate rekening
hielden met den toestand van 's Lands geldmiddelen en met de
buitenlandsche betrekkingen. Men zag daarbij over het hoofd, dat
de begrootingen van elk ministerieel departement in eene voltallige
vergadering van het kabinet besproken en vastgesteld werden, vóór
dat de indiening in den rijksdag plaats heeft, zoodat samenwerking
tusschen de verschillende ministers voldoende verzekerd schijnt,
terwijl samenwerking op ander gebied verzekerd wordt door den
z. g. Militairen Raad, eene uitbreiding van den Maarschalksraad,
welke den Keizer als Opperbevelhebber van land- en zeemacht ter
zijde staat. Nu is, uit den aard der zaak, deze Militaire Raad geheel
onttrokken aan controle van den rijksdag, hetgeen velen heetge-
bakerden politici natuurlijk niet naar den zin is. Zij verlangden
dus onder het schoonschijnende voorwendsel van beter verband te
leggen tusschen de militaire toerustingen eenerzijds en de buitenland
sche betrekkingen en den toestand der geldmiddelen anderzijds, de
instelling van een nieuw college, waardoor zij— en dit was de ware
reden de Choshu- en Satsuma-clique, welke door haar invloed in
land- en zeemacht eene bevoorrechte positie hebben, hunne macht
konden doen gevoelen. De instelling van den nieuwen Raad is dus
niets anders dan eene concessie aan eenige invloedrijke partijen in
den rijksdag, welke het de regeering, waarin het Choshu-element
eene belangrijke rol speelt, lastig genoeg kunnen maken. Het is
echter de vraag, of zij haar doel bereiken zal; het heeft reeds in
sommige kringen teleurstelling gewekt, dat onder de leden van de
„Bomu Kaigi", die overigens slechts een adviseerend karakter heeft,
niet de hoofden van politieke partijen zijn opgenomen.
Ondertusschen heeft de Raad reeds een paar maal vergaderd.
Hoewel de zittingen geheim zijn, weet de pers te vertellen, dat de
onderwerpen van behandeling waren en nog zijn voorstellen tot
uitbreiding van de vredessterkte van het leger tot 25 divisiën en
1014